ECLI:NL:RVS:2004:AQ3771
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W. van den Brink
- R.H.L. Dallinga
- Rechtspraak.nl
Verlening sloopvergunning voor voormalig HTS-gebouw te Amsterdam en de ontvankelijkheid van de stichting Monumentenbehoud Nederland
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juli 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de verlening van een sloopvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 31 juli 2003 een sloopvergunning verleend voor het voormalige HTS-gebouw aan de Europaboulevard 23 te Amsterdam. De stichting 'Stichting Monumentenbehoud Nederland', gevestigd te Amsterdam, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar op 25 november 2003 niet-ontvankelijk. De stichting ging hiertegen in beroep bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 2 april 2004 het beroep ongegrond verklaarde.
De stichting heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 1 juli 2004 behandeld. De stichting stelde dat haar belang bij de bescherming van cultuurmonumenten niet voldoende werd erkend door het college, en dat zij als belanghebbende aangemerkt diende te worden. De Voorzitter oordeelde echter dat de statutaire doelstelling van de stichting te algemeen was om aan te nemen dat zij rechtstreeks belanghebbende was bij de verlening van de sloopvergunning.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor stichtingen om hun belang duidelijk te maken in het kader van vergunningverlening.