ECLI:NL:RVS:2004:AQ3648

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305947/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing referendumverzoek door gemeenteraad Enkhuizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 28 juli 2003 een beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaarde. De appellant had verzocht om een referendum over de grondverkoop van De Fruittuinen, maar de gemeenteraad van Enkhuizen had dit verzoek op 4 december 2001 afgewezen. Na bezwaar van de appellant heeft de gemeenteraad op 25 juni 2002 het eerdere besluit herroepen en besloten dat er een referendum gehouden zou worden. De datum voor het referendum werd vastgesteld op 30 oktober 2002, met een budget van € 6000,- voor campagnevoering. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van 25 juni 2002 niet-ontvankelijk, maar gegrond voor het besluit van 21 augustus 2002, dat de datum van het referendum vaststelde. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven, maar verklaarde het beroep tegen de verdeling van het budget niet-ontvankelijk.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 19 maart 2004. De appellant heeft zijn grieven herhaald, maar de gemeenteraad betoogde dat het belang van de appellant niet rechtstreeks betrokken was bij de vaststelling van het budget. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard voor wat betreft de toekenning van een tegemoetkoming door het college en de vaststelling van de uitslag van het referendum. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor deze onderdelen en verklaarde het hoger beroep gegrond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en gelastte dat de gemeente Enkhuizen het griffierecht aan de appellant vergoedt.

Uitspraak

200305947/1.
Datum uitspraak: 21 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Enkhuizen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2001 heeft de raad van de gemeente Enkhuizen (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellant tot het houden van een referendum over het voorgenomen besluit tot grondverkoop De Fruittuinen op grond van de Referendumverordening Enkhuizen 1998 (hierna: de Verordening) afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en alsnog besloten dat over evenvermeld onderwerp een referendum wordt gehouden.
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft de gemeenteraad – voorzover thans van belang – de datum voor het houden van het referendum De Fruittuinen, met in achtneming van de Verordening en rekening houdende met een opschorttermijn van 6 weken in verband met het zomerreces, vastgesteld op woensdag 30 oktober 2002 en het budget voor het voeren van campagne door de verzoeker en maatschappelijke organisaties vastgesteld op € 6000,-, onder randvoorwaarden zoals deze in het bij het besluit behorende voorstel zijn opgenomen.
Bij uitspraak van 28 juli 2003, verzonden op 30 juli 2003, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 25 juni 2002 door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, dat beroep voorzover mede gericht tegen het besluit van 21 augustus 2002 gegrond verklaard voorzover daarbij is vastgesteld dat het referendum wordt gehouden op 31 oktober 2002, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven en dat beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts is het beroep voorzover dit is gericht tegen de verdeling van het budget door het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen (hierna: het college) en tegen de vaststelling van de uitslag van het referendum, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2004, waar appellant in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.H. Schrieken, J.W.T.M. Slagter, F.W. Baan en F.J. Petersen, allen ambtenaar van de gemeente Enkhuizen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit het karakter van de beslissing op bezwaar vloeit voort dat indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven en een andersluidend besluit moet worden genomen, het niet kan volstaan met een herroeping van het besluit in primo, maar voor dat besluit ook een nieuw besluit in de plaats moet stellen. Tussen de voormelde besluiten van 25 juni 2002 en 21 augustus 2002 bestaat in dat opzicht een onverbrekelijke samenhang. Deze besluiten dienen dan ook te worden opgevat als de samenstellende delen van de in heroverweging gegeven beslissing op het door appellant ingediende bezwaarschrift.
2.2. Ter zitting heeft appellant desgevraagd aangegeven dat de datum waarop het referendum is gehouden in hoger beroep niet langer onderwerp van geschil is.
2.3. Appellant heeft in beroep aangevoerd het niet eens te zijn met de verlening van een tegemoetkoming door het college aan derden ten laste van het bij het besluit van de gemeenteraad van 21 augustus 2002 beschikbaar gestelde budget en met de vaststelling van de uitslag van het referendum door de gemeenteraad. Dit betoog heeft hij in hoger beroep herhaald. De desbetreffende grieven zien niet op het besluit waartegen beroep is ingesteld en dat bij de rechtbank ter toetsing voorlag. De rechtbank heeft dit terecht geconstateerd, doch is ten onrechte overgegaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in zoverre.
2.4. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde de hoogte en verdeling van het budget, zoals neergelegd in het besluit van de gemeenteraad van 21 augustus 2002.
2.4.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening, stelt de gemeenteraad, nadat is besloten tot het houden van een referendum, een budget beschikbaar voor voorlichting en organisatie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het college, indien het definitieve verzoek wordt ingewilligd, verzoekers en maatschappelijke organisaties desgevraagd een tegemoetkoming toekennen in de kosten van organisatie en publiciteit ten behoeve van de campagne over het besluit waarop het referendum betrekking heeft.
2.4.2. De gemeenteraad betoogt terecht dat het belang van appellant niet rechtstreeks is betrokken bij de vaststelling en verdeling van het budget bij het besluit van 21 augustus 2002. Het besluit strekt tot het door de gemeenteraad aan het college beschikbaar stellen van een budget voor voorlichting en organisatie van een referendum, waaronder een budget voor het voeren van campagne door de verzoeker en maatschappelijke organisaties. Dat appellant bij een mogelijk besluit van het college op een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming in de kosten, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Verordening, ten hoogste een bedrag kan krijgen als door de gemeenteraad aan budget aan het college beschikbaar is gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Eerst door de verlening van een tegemoetkoming door het college verkrijgt de aanvrager een aanspraak daarop. Derhalve wordt appellant door de beschikbaarstelling van het budget door de gemeenteraad aan het college niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. De rechtbank had het beroep van appellant, voorzover zij dat beroep in zoverre mede gericht achtte tegen het besluit van 21 augustus 2002, in zoverre niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
2.5. Uit het vorenoverwogene volgt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover de rechtbank het door haar kennelijk als zodanig opgevatte beroep van appellant met betrekking tot de toekenning van een tegemoetkoming door het college en de vaststelling van de uitslag van het referendum niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep van appellant voorzover gericht tegen de vaststelling en verdeling van het budget voor het voeren van campagne ongegrond heeft verklaard. Voor het overige komt de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, voor bevestiging in aanmerking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juli 2003, BESLU 02/889, voorzover de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard voorzover dit door haar is opgevat als gericht tegen de verdeling van het budget door het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen en de vaststelling van de uitslag van het referendum en voorzover de rechtbank het mede tegen het besluit van 21 augustus 2002 gerichte beroep van appellant, in zoverre daarbij het budget voor het voeren van campagne door de verzoeker en maatschappelijke organisaties is vastgesteld, ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het beroep van appellant voorzover gericht tegen het besluit van 21 augustus 2002 voorzover daarbij het budget voor het voeren van campagne door de verzoeker en maatschappelijke organisaties is vastgesteld, niet-ontvankelijk;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, voor het overige;
V. gelast dat de gemeente Enkhuizen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004
18-362.