200308302/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) aan [appellant sub 1] bouwvergunning geweigerd voor een bedrijfsgebouw op het perceel [locatie 1] te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit 2 oktober 2001 heeft het college aan [appellante sub 2] bouwvergunning geweigerd voor een bedrijvenpark ten behoeve van handel, nijverheid en verkeer op het perceel [locatie 2] te ’s-Hertogenbosch.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 maart 2002 heeft het college de respectievelijk tegen deze besluiten door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de tegen deze besluiten door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 9 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [appellante sub 2] bij brief van 9 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroepen aangevuld bij gezamenlijke brief van 7 januari 2004. Deze brief is aangehecht.
Het college heeft gereageerd bij brief van 16 maart 2004.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2004, waar [appellant sub 1] in persoon, en [appellante sub 2], bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraerdts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Eertwegh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Zowel het perceel [locatie 1] als [locatie 2] hebben ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Graafsebaan” de bestemming “Bedrijven VII”.
Ingevolge artikel 14, lid A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mag de tot “Bedrijven VII” bestemde grond uitsluitend worden bebouwd met werkplaatsen, opslagloodsen, loodsen, kantoren, magazijnen en daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van handel, nijverheid en verkeer.
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht zijn standpunt heeft gehandhaafd dat het bouwplan in strijd is met de bestemming “Bedrijven VII” omdat die bestemming niet voorziet in zelfstandige kantoorbebouwing.
Dat betoog faalt. Gelet op de in artikel 14, lid A, gegeven opsomming van ten dienste van handel, nijverheid en verkeer toegestane bebouwing, in onderlinge samenhang bezien, acht de Afdeling het standpunt van het college dat op het perceel slechts kantoren mogen worden gebouwd als onderdeel van daar gevestigde of te vestigen bedrijven niet onjuist. Niet is gebleken dat het bouwplan voorziet in bebouwing ten behoeve van ter plaatse toegestane bedrijven. De ten tijde van de beslissing op bezwaar in voorbereiding zijnde herziening van het bestemmingsplan “Graafsebaan”, waarmee is beoogd aan de bestemming “Bedrijven VII” het voorschrift toe te voegen dat gebruik van de bebouwing als zelfstandig kantoor niet is toegestaan, leidt niet tot het oordeel dat het bouwplan met het bestemmingsplan in overeenstemming is. Het ontbreken van zodanig gebruiksverbod betekent immers niet dat bouwvergunning kan worden verleend voor het bouwen ten behoeve van een gebruik waarin de bestemming niet voorziet.
2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Voorzover bij de aangevallen uitspraak is beslist op het door hem ingestelde beroep dient deze te worden bevestigd.
2.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college zijn afwijzende beslissing op de aanvraag van [appellante sub 2] om bouwvergunning terecht heeft gehandhaafd, omdat [appellante sub 2] heeft verzuimd bij die aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Volgens de rechtbank was [appellante sub 2] daartoe ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden gelet op een eerdere, inmiddels onherroepelijke, weigering van bouwvergunning voor een kantorencomplex op het betrokken perceel.
[appellante sub 2] betoogt met succes dat van een herhaalde aanvraag geen sprake is. Weliswaar voorziet het in geding zijnde bouwplan evenals het eerdere bouwplan in zelfstandige kantoorbebouwing doch dat neemt niet weg dat de afmetingen daarvan wezenlijk van het eerdere bouwplan verschillen. Het eerdere bouwplan is mede op grond van die afmetingen in strijd met het bestemmingsplan geacht. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond verklaard wegens het ontbreken van een vermelding van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de aanvraag en heeft zij voorts ten onrechte verzuimd de gronden van het door [appellante sub 2] ingestelde beroep te behandelen.
2.5. In beroep heeft [appellante sub 2] eveneens aangevoerd dat het college in bezwaar ten onrechte zijn standpunt heeft gehandhaafd dat het bouwplan in strijd is met de bestemming “Bedrijven VII” omdat die bestemming niet voorziet in zelfstandige kantoorbebouwing. Zoals hiervoor is overwogen faalt dat betoog. De rechtbank heeft het door [appellante sub 2] ingestelde beroep, zij het op andere gronden, derhalve terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep van [appellante sub 2] is gelet op rechtsoverweging 2.4. gegrond. Nu het dictum van de aangevallen uitspraak ook voorzover is beslist op het door [appellante sub 2] ingestelde beroep juist is, dient de uitspraak ook in zoverre, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij is beslist op het door [appellant sub 1] ingestelde beroep;
II. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 2] gegrond;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voorzover daarbij is beslist op het door [appellante sub 2] ingestelde beroep.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004