200307818/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 7 november 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
Bij besluit van 31 juli 2002 heeft appellant besloten op grond van artikel 87, tweede lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 de erkenning van [wederpartij] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kilogram in te trekken voor een periode van twaalf weken.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de zwaarte van de sanctie, voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard en besloten de aan [wederpartij] verleende erkenning in te trekken voor de duur van negen weken.
Bij uitspraak van 7 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant binnen vier weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 januari 2003 – naar de Afdeling begrijpt: - 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, medewerker bij de Dienst Wegverkeer, en [wederpartij] in persoon en bijgestaan door mr. P.A.C. van Buul, advocaat te Velsen-Zuid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, in strijd met de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel a, of de regels, bedoeld in artikel 76, derde lid, een keuringsbewijs afgeeft voor een motorrijtuig of een aanhangwagen.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de WVW kan een belanghebbende bezwaar maken of administratief beroep instellen bij de Dienst Wegverkeer tegen een beschikking tot weigering van de afgifte van een keuringsbewijs.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, sub 4, van de Bekendmaking vaststelling cusumsysteem erkenninghouders Erkenningsregeling APK (hierna: cusumsysteem erkenninghouders), wordt een procedure tot intrekking van de erkenning begonnen indien in de penalty klasse (hierna: P-klasse) de cusumstand na de vierde herkeuring 7,9 of hoger is. Blijkens Bijlage I van de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 kan de erkenning in dat geval voor de duur van twaalf weken worden ingetrokken.
2.1.1. Het hoger beroep is – kort samengevat - gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de remvloeistoflekkage aan de reminrichting reeds aanwezig was tijdens de keuring, dat sprake was van zodanige corrosie dat lekkage zou ontstaan en dat het besluit daarom een deugdelijke motivering ontbeert. Voorts richt het hoger beroep zich tegen het oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd op basis waarvan appellant tot intrekking van de erkenning voor de duur van negen weken is gekomen.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2002 in zaak no. 200105943/1 (www.raadvanstate.nl), staat tegen de weigering tot afgifte van het keuringsbewijs ingevolge artikel 90, eerste lid, van de WVW bezwaar of administratief beroep bij de Dienst Wegverkeer open, waarbij de in de herkeuring geconstateerde gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten aan de orde kunnen worden gesteld. Nu [wederpartij] hiervan geen gebruik heeft gemaakt, staan de gebreken, waaronder de remvloeistoflekkage aan de reminrichting, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten in rechte vast. Dat [wederpartij] heeft afgezien van het instellen van bezwaar of administratief beroep omdat hij vreesde voor mogelijke toekomstige sancties, komt – wat daar ook van zij - voor zijn risico. De voorzieningenrechter heeft dit miskend.
2.3. Vast staat dat na de steekproefkeuring op 8 juli 2002 de cusumstand van [wederpartij] in de P-klasse hoger was dan 7,9. Gelet op het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder a, sub 4, van het cusumsysteem erkenninghouders, was appellant derhalve bevoegd om over te gaan tot de tijdelijke intrekking van de erkenning van [wederpartij].
2.3.1. Ter zake van de duur van de intrekking hanteert appellant een beleid dat is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000. Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders alsmede met hun staat van dienst.
Bij overtreding van artikel 5, aanhef en onder a, sub 4, van het cusumsysteem erkenninghouders kan blijkens Bijlage 1 van de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 de erkenning voor de duur van twaalf weken worden ingetrokken. Appellant heeft aanleiding gezien deze termijn te verkorten tot negen weken. Hij heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat de steekproefcontroleur bij het controleren van de remmen geen gebruik heeft gemaakt van de vereiste apparatuur, te weten een pedaalkrachtmeter. Voorts heeft appellant rekening gehouden met het feit dat [wederpartij] reeds was gewaarschuwd ten aanzien van de toepassing van de keuringseisen door plaatsing in de P-klasse op 30 juli 2001 en 18 juni 2002. Anders dan de voorzieningenrechter ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een sanctie van negen weken. Gelet hierop is het oordeel van de voorzieningenrechter dat de beslissing op bezwaar op dit punt niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering onjuist.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 7 november 2003, Awb 03-1673 en 03-1672;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004