200308693/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2003 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Bij besluit van 19 juni 2002 heeft de Dienst Landelijk Gebied voor ontwikkeling en beheer medegedeeld dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; hierna: de minister) de ruilverkavelingsovereenkomst "Teroelsterzypen" heeft goedgekeurd met uitzondering van de daarin opgenomen transacties tussen appellanten, [partij] en het Bureau Beheer Landbouwgronden.
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de minister het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 februari 2004 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 17 van de Landinrichtingswet is ruilverkaveling bij overeenkomst de vorm van landinrichting, waarbij drie of meer eigenaren zich verbinden bepaalde, hun toebehorende onroerende zaken samen te voegen, de verkregen massa op bepaalde wijze te verkavelen en onder elkaar bij notariële akte te verdelen.
2.2. Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de desbetreffende transacties niet voldoen aan de voorwaarden voor goedkeuring. Zij stellen dat de minister de ruilverkavelingsovereenkomst "Teroelsterzypen" als geheel had moeten beoordelen en niet de afzonderlijke transacties. Voorts achten zij het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met het doel en de strekking van de wet door per transactie te toetsen of wordt voldaan aan die wet. Voor een andersluidend oordeel zijn geen aanknopingspunten te vinden in de wet of de toelichting daarop.
Bij de transacties tussen appellanten, [partij] en het Bureau Beheer Landbouwgronden waaraan goedkeuring is onthouden staan appellanten hun gronden waarop het bedrijf van [belanghebbende] was gevestigd, af aan het Bureau Beheer Landbouwgronden. Appellanten verkrijgen in ruil daarvoor de buiten het betreffende ruilverkavelinggebied gelegen gronden van [partij] waarop [belanghebbende] zijn bedrijf zal vestigen. [partij] ontvangt geen grond maar een bedrag aan geld. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden om het oordeel van de rechtbank dat de minister het standpunt heeft kunnen innemen dat deze koop-verkooptransacties los staan van het ruilproces en ook hadden kunnen plaatsvinden buiten de kavelruil, voor onjuist te houden. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen kan, gelet op het feit dat niet alleen een heel bedrijf is afgestaan maar ook een elders gelegen bedrijf is verkregen, niet worden gesproken van het samenvoegen van de onroerende zaken om de verkregen massa op bepaalde wijze te verkavelen als bedoeld in artikel 17 van de Landinrichtingswet.
2.4. Het betoog van appellanten dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, slaagt niet. Met juistheid en op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat door of namens de minister dan wel de directeur van de Dienst Landelijk Gebied geen mededelingen zijn gedaan op grond waaraan in rechte te honoreren verwachtingen konden worden ontleend dat de transacties goedgekeurd zouden worden. Daarbij wordt overwogen dat de door de vertegenwoordiger van het Bureau Beheer Landbouwgronden gedane mededelingen, in tegenstelling tot wat appellanten stellen, niet zijn toe te rekenen aan de in dit geval beslissingsbevoegde instantie.
2.5. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel is met betrekking tot de door appellanten aangehaalde kavelruilen “[naam]” en “[naam]” niet gebleken van gelijke gevallen, nu daarbij slechts een deel van een nieuw bedrijf werd verworven en niet een heel nieuw bedrijf. Wat betreft de in het verleden gesloten kavelruilen “De Hoeve” en “De Bult” is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet is gehouden een ander dan een rechtens juist besluit te nemen. Hetgeen appellanten hieromtrent in hoger beroep hebben aangevoerd geeft de Afdeling geen aanleiding tot een ander oordeel.
2.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de minister zijn besluit tot onthouding van goedkeuring aan bedoelde overeenkomst, voorzover deze ziet op de transacties tussen appellanten, [partij] en het Bureau Beheer Landbouwgronden, in bezwaar heeft mogen handhaven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004