ECLI:NL:RVS:2004:AP4679

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308278/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen voor tijdelijk kantoorgebouw en beddenhuis Diakonessenhuis Utrecht

In deze zaak gaat het om de bouwvergunningen die op 5 juli 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht zijn verleend aan het Diakonessenhuis Utrecht voor het tijdelijk plaatsen van een kantoorgebouw en een beddenhuis op het perceel Bosboomstraat 1 te Utrecht. De besluiten van het college werden aangevochten door D. Welkers, die op 31 oktober 2003 in het gelijk werd gesteld door de rechtbank Utrecht. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen op bezwaar in strijd waren met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er onvoldoende concrete en objectieve gegevens waren over de tijdelijke behoefte aan de bouwwerken.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 8 juni 2004 werd het college vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank een te beperkte uitleg had gegeven aan artikel 45, eerste lid onder b, van de Woningwet. De Raad van State stelde vast dat voor de toepassing van dit artikel slechts vereist is dat er tijdelijk behoefte bestaat aan het bouwwerk waarvoor vergunning is gevraagd. Echter, het college had bij de beslissingen op de bouwaanvragen onvoldoende concrete gegevens over de tijdelijke behoefte aan de bouwwerken gepresenteerd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, tot een bedrag van € 81,68, dat door de gemeente Utrecht aan de appellant moet worden betaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2004.

Uitspraak

200308278/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 oktober 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 5 juli 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan het Diakonessenhuis Utrecht bouwvergunningen verleend voor het tijdelijk plaatsen van een kantoorgebouw en een beddenhuis op het perceel Bosboomstraat 1 te Utrecht.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2002 heeft het college de daartegen door D. Welkers (hierna: Welkers) gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2003, verzonden op 3 november 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door Welkers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak, binnen zes weken na verzending daarvan, een nieuw besluit dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 9 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 februari 2004 heeft Welkers van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, ambtenaar van de gemeente, en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid onder b, van de Woningwet, wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk, bestemd om in een tijdelijke behoefte, niet zijnde bewoning, te voorzien een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden. Ingevolge het tweede lid is de termijn in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste vijf jaren.
2.2. De rechtbank heeft de beslissingen op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geoordeeld omdat onvoldoende is gebleken van concrete en objectieve gegevens op grond waarvan kan worden aangenomen dat de bouwplannen voorzien in een tijdelijke behoefte. Het college betoogt terecht dat de rechtbank door te overwegen dat met de bouwplannen is beoogd tijdelijk te voorzien in een permanente behoefte, een te beperkte uitleg heeft gegeven aan voormeld artikel 45, eerste lid onder b. Anders dan de de rechtbank kennelijk meent is voor toepassing van dat artikel slechts vereist dat tijdelijk behoefte bestaat aan het bouwwerk waarvoor vergunning is gevraagd. Dat neemt evenwel niet weg dat het college bij de beslissingen op de bouwaanvragen aan de hand van concrete gegevens had moeten beoordelen of sprake is van een tijdelijke behoefte aan de bouwwerken. Nu zodanige gegevens niet ten grondslag zijn gelegd aan de gehandhaafde bouwvergunningen, heeft de rechtbank die besluiten terecht in strijd geacht met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 81,68; het bedrag dient door gemeente Utrecht te worden betaald aan appellant.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
17-412.