200308488/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Woongroep De Diamant", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2003 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Den Haag.
Bij besluit van 28 januari 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Den Haag aan appellante een toevoeging verleend, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), onder oplegging van een eigen bijdrage van € 532,00.
Bij besluit van 12 november 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand te Den Haag (hierna: de raad) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2003, verzonden op 6 november 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en haar [secretaris] is verschenen.
2.1. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank haar verzoek om ontheven te worden van de verplichting griffierecht te betalen ten onrechte zonder nadere motivering heeft afgewezen met een verwijzing naar artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze noch enige andere bepaling van de Awb voorziet in de mogelijkheid tot vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
De Wet op de Raad van State voorziet evenmin in een dergelijke mogelijkheid, zodat het verzoek van appellante ontheven te worden van het betalen van griffierecht in hoger beroep evenzeer moet worden afgewezen.
2.2. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt aan rechtspersonen overeenkomstig de bepalingen van deze wet rechtsbijstand verleend, indien van de rechtspersoon redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat deze de kosten van rechtsbijstand betaalt uit eigen vermogen of inkomsten, waaronder begrepen bijdragen van leden of betrokkenen, alsmede subsidies van de overheid.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36 is de rechtspersoon aan wie rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt verleend, een eigen bijdrage verschuldigd als genoemd in artikel 35, derde lid, onder l. Deze bijdrage bedroeg ten tijde van het besluit van 28 januari 2002 € 532,00.
2.3. Appellante betoogt – samengevat weergegeven – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen mogelijkheid bestaat af te wijken van de hoogte van de op grond van artikel 36, gelezen in samenhang met artikel 35, derde lid, onder l van de Wrb, geldende eigen bijdrage.
2.3.1. Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor verlening van rechtsbijstand aan rechtspersonen een aparte regeling is getroffen in artikel 36 van de Wrb. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de hoogte van de eigen bijdrage die de rechtspersoon aan wie rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt verleend is verschuldigd, is vastgesteld op het bedrag dat wordt genoemd in artikel 35, derde lid onder l. Hierop wordt in de Wrb geen uitzondering gemaakt. Evenmin kent de Wrb met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage voor rechtspersonen een hardheidsclausule. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat van artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 35, derde lid, onder l, van de Wrb niet kan worden afgeweken. Artikel 36, tweede lid, laat geen ruimte om met toepassing van het Besluit draagkrachtcriteria (hierna: het Bdr) de eigen bijdrage die een rechtspersoon verschuldigd is te verminderen of op nihil vast te stellen. De gronden die appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de bepalingen van het Bdr betreffende de vrijstelling of vermindering van de eigen bijdrage falen reeds hierom.
2.4. Voorzover appellante beoogt te betogen dat zij in strijd met grondwettelijke en verdragsrechtelijke verplichtingen ten gevolge van de bestreden eigen bijdrage wordt belemmerd in haar toegang tot de rechter, kan dit niet leiden tot een ander oordeel. De verplichting om effectieve toegang tot de rechter te waarborgen, kan onder omstandigheden een verplichting meebrengen rechtsbijstand te verlenen. Dit betekent echter niet dat er een onbeperkt recht op gratis rechtsbijstand in civiele procedures zou bestaan. De voor rechtspersonen uit de Wrb voortvloeiende vereiste eigen bijdrage is niet in strijd met een dergelijke verplichting en de verschuldigde bijdrage is niet zodanig dat moet worden geoordeeld dat niet aan de verplichting tot het waarborgen van een effectieve toegang tot de rechter is voldaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004