200306540/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
2. Woningbouwvereniging Alkemade, gevestigd te Roelofarendsveen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2003 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te Roelofarendsveen
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 40 eengezinswoningen en 2 appartementencomplexen bestaande uit (in totaal) 33 appartementen aan de Spoorstraat, Voorstraat en Stationsstraat te Roelofarendsveen.
Bij besluit van 31 mei 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2003, verzonden op 21 augustus 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2003, en appellante sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 29 oktober 2003. Appellante sub 2 heeft het hoger beroep aangevuld bij brief van 29 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 november 2003 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.O. van der Weide, C. W. Uit den Boogaard en D. Jong, ambtenaren der gemeente, en appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en
T.H. van der Aar en R. Hensen, zijn verschenen. Tevens is gehoord namens [wederpartijen], [gemachtigde].
2.1. Appellante sub 2 betoogt dat niet duidelijk is welke omwonenden [gemachtigde] in beroep heeft vertegenwoordigd. De Afdeling kan appellante sub 2 hierin niet volgen, nu blijkens een brief van 9 september 2002 de bewoners van de [locatie a] nummers […], de bewoners van de [locatie b] en de bewoners van [locatie c], [gemachtigde] hebben gemachtigd namens hen beroep in te stellen.
Deze bewoners wonen allen in de directe omgeving van het bouwplan. Anders dan appellante sub 2 meent, is de rechtbank er mitsdien terecht vanuit gegaan dat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 15 januari 2002 moeten worden aangemerkt.
2.2. Het project - voorzover van belang - betreft de bouw van een appartementencomplex aan de Voorstraat, bestaande uit vijf woonlagen en een deels onder het peil gelegen berging. Het complex is gesitueerd op een waterkering.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roelofarendsveen Centrum” rusten op de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd de bestemmingen “Groenvoorzieningen”, “Waterkeringen”, “Verkeersdoeleinden” en “Gemengde doeleinden (z)”. Niet in geschil is dat het bouwplan met deze bestemmingen in strijd is, nu op die gronden geen gebouwen zijn toegestaan. Om niettemin medewerking te verlenen aan het bouwplan heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.5. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert.
2.5.1. Vaststaat dat het bouwplan is geprojecteerd op gronden waarop geen gebouwen zijn toegestaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat sprake is van een ingrijpende inbreuk op het vigerende planologische regime. Evenwel is tevens van belang de mate waarin het bouwplan een inbreuk op de planologische situatie ter plaatse vormt. In de directe omgeving van het bouwplan is sprake van woningbouw met bijbehorende bebouwing. Voorts bevinden zich in die omgeving enkele andere hoge gebouwen, waaronder het gemeentehuis, gesitueerd tegenover het bouwplan en met een totale hoogte van circa 15 meter. Gelet hierop is de inbreuk op de planologische situatie niet ingrijpend van aard. De enkele omstandigheid dat deze gebouwen geen woonfunctie hebben, niet op een dijk zijn gebouwd en het gemeentehuis een schuin oplopend dak zonder ramen heeft, maakt vorenstaand oordeel niet anders.
2.5.2. Blijkens de beslissing op bezwaar wordt de ruimtelijke onderbouwing van het project gevormd door het Herstructureringsplan Spoorstraat e.o. (hierna: het herstructureringsplan). In dit plan wordt verwezen naar de nota Entree Centrumgebied, Hink Stap Entree Sprong (hierna: de nota). Deze nota is in 1997 vastgesteld door de gemeenteraad. In de nota wordt geconstateerd dat het centrumgebied vanuit een ruimtelijk gezichtspunt tamelijk vormloos is. Voorts wordt vastgesteld dat het gemeentehuis, de Residence De Watertoren, het dorpshuis “De Alkeburcht” en het Interkruisgebouw de grenzen bepalen van het zogeheten plein de “Noordhoek”, maar dat aan de Voorstraat sprake is van een “gat”. Dit maakt het volgens de nota wenselijk aldaar bebouwing te situeren die een duidelijke begrenzing zal vormen. In het herstructureringsplan wordt vermeld dat in de plannen van de woningbouwvereniging is gepoogd het hoogteverschil te accentueren en te benutten en dat de plannen voorzien in een stedenbouwkundige verbetering van het gebied en het direct omliggende gebied. De bouw van het appartementencomplex zal de stedenbouwkundige belevingswaarde van de “entree naar het centrum” aanzienlijk verbeteren. Qua vorm, schaal en uitstraling is er gezocht naar een goede aansluiting op de huidige bebouwing.
Gelet op de geringe inbreuk op de planologische situatie ter plaatse kan niet worden staande gehouden dat de ruimtelijke onderbouwing, hoewel summier, niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Daarbij heeft de Afdeling tevens in aanmerking genomen dat het college het bouwplan op 9 maart 2004 heeft voorzien van een aanvullende, uitgebreid gemotiveerde ruimtelijke onderbouwing.
2.6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college alsnog ongegrond verklaren. Daarbij is van belang dat alle door [wederpartijen]. in beroep aangevoerde gronden, voorzover betrekking hebbend op het bestreden besluit, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen en [wederpartijen] daartegen geen hoger beroep hebben ingesteld.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellante sub 2 wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2003, AWB 02/2523 WW44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellante sub 2 het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en
mr. H.G. Lubberdink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004