ECLI:NL:RVS:2004:AP3403

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307372/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor splitsing bedrijfsruimte in Zevenbergen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juni 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Maatschap P.A.N. Beheer tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk om een bouwvergunning te verlenen voor het splitsen van een bedrijfsruimte op het perceel Blokweg 19 in Zevenbergen. Het college had op 3 april 2001 besloten om de bouwvergunning te weigeren, waarna de rechtbank Breda op 23 september 2003 het beroep van appellante tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaarde en het beroep tegen het besluit op het bezwaarschrift ongegrond verklaarde.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat voor het bouwplan geen bouwvergunning vereist was op grond van artikel 43 van de Woningwet. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de werkzaamheden niet als niet-ingrijpend konden worden aangemerkt, aangezien het pand zou worden gesplitst in afzonderlijke bedrijfsruimten. De Afdeling heeft ook overwogen dat de bedrijfsactiviteiten van Woodflame, die niet in het bestemmingsplan waren opgenomen, niet konden worden beschouwd als handhaving van het bestaande gebruik.

De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het college geen vrijstelling kon verlenen op grond van artikel II.5, lid D, van de planvoorschriften, omdat de Hinderwet niet meer van kracht was. De Afdeling oordeelde dat het college terecht aansluiting had gezocht bij de huidige Wet milieubeheer. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank het beroep tegen de weigering van de bouwvergunning terecht ongegrond had verklaard, zij het niet op de juiste gronden. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd met verbetering van gronden.

Uitspraak

200307372/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Maatschap P.A.N. Beheer, gevestigd te Zevenbergen, gemeente Moerdijk appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het splitsen van een bedrijfsruimte op het perceel Blokweg 19 (hierna: het perceel) in Zevenbergen.
Bij uitspraak van 23 september 2003, verzonden op 26 september 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het door appellante bij het college ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het op 8 januari 2003 alsnog genomen besluit op het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.D.M. Coolen-Roest, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft een inpandige verbouwing van de voormalige suikerfabriek te Zevenbergen, waardoor deze geschikt wordt gemaakt voor de verhuur van verscheidene bedrijfseenheden.
2.2. Het perceel is ingevolge het geldende bestemmingsplan “De Koekoek” bestemd tot “Bedrijfsdoeleinden V”. Daarmee zijn deze gronden ingevolge artikel II.5, aanhef, van de planvoorschriften bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, geen detailhandel zijnde, voor zover voorkomend in de categorieën 2 en 3 van de bij deze voorschriften gevoegde bijlage 1, met de daarbij behorende bebouwing, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder niet begrepen bedrijfswoningen. De in lid A van dit artikel opgenomen bouwvoorschriften vermelden dat op de aldus bestemde gronden uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
Lid D van dit artikel geeft het college de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de aanhef ten behoeve van inrichtingen, die als zodanig in de categorie 4 in de bij deze voorschriften gevoegde bijlage 1 zijn genoemd, alsmede (ten behoeve van) inrichtingen die niet in die bijlage 1 voorkomen, doch gelijk te stellen zijn aan bedrijven, genoemd onder de categorieën 2, 3 en 4, mits (….) de vereiste vergunningen ingevolge de Hinderwet (…), zoals deze luidden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zijn verleend, dan wel verlening van die vergunningen in voldoende mate verzekerd is.
2.3. Appellante heeft een bouwaanvraag ingediend met het oog op de vestiging van Woodflame Moerdijk B.V. (hierna: Woodflame). Op de bij de aanvraag gevoegde bouwtekeningen is het te realiseren project aangeduid als “bedrijfsinrichting Woodflame Moerdijk b.v.”. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaarschrift was de aanvraag op dit punt niet gewijzigd. Niet in discussie is dat vestiging van dit bedrijf was beoogd.
2.4. Appellante betoogt tevergeefs dat voor het bouwplan op grond van artikel 43, eerste lid, van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.
De rechtbank heeft, gelet op de omvang van de werkzaamheden als aangegeven op het bouwplan, deze terecht niet aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard, omdat het pand daardoor wordt gesplitst in afzonderlijke bedrijfsruimten. Voor het antwoord op de vraag of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik van het pand na uitvoering van het bouwplan wordt gehandhaafd, heeft de rechtbank voorts terecht het na de verbouwing beoogde gebruik van het onderhavige gedeelte van het pand in ogenschouw genomen. Niet in geding is dat de bedrijfsactiviteiten van Woodflame – productie van haardblokken – niet zijn vermeld in de bij de voorschriften van het bestemmingsplan gevoegde bijlage 1. Vestiging van dat bedrijf betreft derhalve geen handhaving van het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik van het pand.
2.5. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het voor het college niet meer mogelijk was vrijstelling als bedoeld in artikel II.5, lid D, van de planvoorschriften te verlenen, nu de Hinderwet zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (24 augustus 1982) niet meer van kracht is. Het college heeft voor de uitleg van dit voorschrift terecht aansluiting gezocht bij de tekst van de huidige Wet milieubeheer. Ook zonder vermelding in het voorschrift is het voor een verlening van vrijstelling als hier aan de orde van belang of de op grond van de Wet milieubeheer vereiste vergunningen kunnen worden verleend.
Het college heeft echter uit de omstandigheid dat Woodflame geen aanvraag om vergunning op grond van de Wet milieubeheer bij het beslissingsbevoegde orgaan (provincie) heeft ingediend de conclusie kunnen trekken dat de verlening van zodanige vergunning niet in voldoende mate is verzekerd en mitsdien niet is voldaan aan de evengenoemde voorwaarde.
2.6. Voorts betoogt appellante tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO had dienen te verlenen. Vast staat, zoals ook door appellante is erkend, dat aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO vervatte voorwaarden voor het kunnen verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, in dit geval niet is voldaan, zodat deze niet had kunnen worden verleend. Voorts heeft appellante onvoldoende weersproken de stelling van het college dat het tweede of derde lid van artikel 19 van de WRO in dit geval evenmin een mogelijkheid tot vrijstelling oplevert.
2.7. De rechtbank heeft het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering bouwvergunning te verlenen voor dit bouwplan dan ook terecht, zij het niet geheel op juiste gronden, ongegrond verklaard.
Gelet hierop kan het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, gezien de systematiek van de Woningwet en het Bouwbesluit, bij verbouwingen de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn, buiten bespreking blijven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van grond te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en B.J. van Ettekoven en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
xx-291.