ECLI:NL:RVS:2004:AP3386

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307157/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor uitbreiding handelsbedrijf in Apeldoorn

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een handelsbedrijf, Vika B.V., op het perceel Lange Amerikaweg 81 te Apeldoorn. Het college had op 7 september 2001 besloten om de gevraagde vergunning te weigeren, waarna appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 april 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen bevestigde op 22 september 2003 deze beslissing, waarop appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat niet aan de wettelijke vereisten voor verlening van vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) was voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat het college niet bevoegd was om de vrijstelling te verlenen, omdat de gemeenteraad deze bevoegdheid niet had gedelegeerd aan het college. Dit betekende dat de weigering van de bouwvergunning en vrijstelling onterecht was.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante alsnog gegrond. De beslissing op bezwaar van 18 april 2002 werd vernietigd, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste bevoegdheid bij het verlenen van vrijstellingen en bouwvergunningen, en de noodzaak voor gemeenten om hun bevoegdheden correct te delegeren.

Uitspraak

200307157/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vika B.V., gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een handelsbedrijf op het perceel, plaatselijk bekend Lange Amerikaweg 81, te Apeldoorn.
Bij besluit van 18 april 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Oenema, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan Malkenschoten de bestemming ‘werkgebied B’. Op die bestemming is artikel 2.3 van de planvoorschriften van toepassing.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de als zodanig aangewezen grond uitsluitend worden gebruikt voor industriële bedrijven, ambachtelijke bedrijven, handelsbedrijven, laboratoria, garagebedrijven, niet zijnde een detailhandelsbedrijf, met de bij deze bestemming behorende gebouwen, waaronder niet zijn begrepen bedrijfswoningen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, is het verboden de in het eerste lid bedoelde grond te gebruiken als kantoor, anders dan gebruik als kantoor als niet zelfstandig onderdeel van het ter plaatse gevestigde bedrijf of bedrijfsonderdeel.
Artikel 2.3, tweede lid, van de planvoorschriften kan naar het oordeel van de Afdeling niet anders worden begrepen, dan dat een kantoor op de als zodanig aangewezen grond uitsluitend wordt toegestaan indien dat ter plaatse tezamen met de overige bedrijfsactiviteiten wordt uitgeoefend. De Afdeling vindt voor dit oordeel steun in de toelichting op de planvoorschriften (pagina 22), waarin is verwoord dat als uitvloeisel van het algemeen beleid ten aanzien van kantoorvestigingen zoals geformuleerd in het structuurplan in Malkenschoten geen zelfstandige kantoorvestigingen zijn toegestaan.
2.2. Appellante verhuurt sedert geruime tijd een gedeelte van de haar ter plaatse in eigendom toebehorende bedrijfsgebouwen aan Megapool B.V., welke laatste vennootschap de verhandeling en distributie van bruin- en witgoedartikelen medio 1992 heeft verplaatst naar Ede. Thans wordt door Megapool B.V. van appellante ter plaatse nog ongeveer 1.500 m2 kantoorruimte gehuurd, gelegen boven het magazijn. Het bouwplan heeft betrekking op de oprichting c.q. uitbreiding van kantoorruimte ten behoeve van Megapool B.V.
2.3. Anders dan appellante heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de bouwaanvraag ziet op de uitbreiding van een zelfstandig kantoor, zodat het college het bouwplan terecht in strijd heeft geacht met artikel 2.3, tweede lid, van de planvoorschriften.
Immers, als gevolg van de verplaatsing van het verhandelings- en distributiebedrijf naar Ede kan het op het perceel achtergebleven kantoor van Megapool B.V. niet meer als een niet-zelfstandig kantoor worden aangemerkt.
De vraag of Megapool B.V. is een handelsbedrijf als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, kan gelet op vorenoverwogene onbesproken blijven.
2.4. Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet aan de wettelijke vereisten voor verlening van vrijstelling als bedoeld in
artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna:
de WRO) is voldaan.
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat de gemeenteraad van Apeldoorn de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO niet heeft gedelegeerd aan het college. Het college was derhalve niet bevoegd toepassing te geven aan die bepaling en kon daarom niet op het van rechtswege gedane verzoek om vrijstelling beslissen.
2.6. Nu het college de vrijstelling heeft geweigerd en dat besluit bij de beslissing op bezwaar van 18 april 2002 is gehandhaafd, dient die beslissing te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 18 april 2002 vernietigen. Aangezien het bevoegdheidsgebrek in bezwaar kan worden hersteld, indien de raad alsnog besluit zijn bevoegdheid te delegeren, bestaat geen aanleiding voor herroeping van het primaire besluit.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 september 2003, 02/831 WOW 58;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 18 april 2002, VRB/324692/5037;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Apeldoorn te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 566,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
202.