ECLI:NL:RVS:2004:AP3375

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307110/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg inzake dwangsom en bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg, waarbij appellante onder oplegging van een dwangsom werd gelast om binnen zes weken de strijdigheid met het bestemmingsplan te beëindigen. Het college had op 28 augustus 2002 besloten dat de inrichting en het gebruik van een berging/stal als woning/kantoorruimte niet in overeenstemming waren met het bestemmingsplan. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem heeft op 27 mei 2003 het besluit van 1 april 2003 vernietigd, maar het college heeft op 7 juli 2003 opnieuw een ongegrond verklaring afgegeven. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2003, die het beroep gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde voor een deel. De Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2004 behandeld en geoordeeld dat het besluit van 7 juli 2003 een andere strekking en wettelijke grondslag heeft dan het besluit van 28 augustus 2002. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

200307110/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 30 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes weken na verzending van het besluit de strijdigheid met het bestemmingsplan, inhoudende de inrichting als, en het gebruik van de berging/stal als woning/kantoorruimte op het perceel kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie […], nummer […], te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de termijn, waarbinnen aan de last dient te zijn voldaan, verlengd tot zes weken na verzending van dat besluit.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) heeft bij uitspraak van 27 mei 2003 het besluit van 1 april 2003 vernietigd.
Bij besluit van 7 juli 2003 heeft het college het tegen het besluit van 28 augustus 2002 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college appellante onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes weken na verzending van het besluit te verwijderen:
- de scheidingswand tussen de slaapkamer en de kamer;
- alle apparatuur in de keuken, met uitzondering van de spoelbak en het tappunt voor water;
- de scheidingswand tussen de slaap- en de badkamer;
- het bad, de doucheruimte en de wasbak uit de badkamer;
Bij uitspraak van 30 september 2003, verzonden op 20 oktober 2003, heeft de voorzieningenrechter het tegen het besluit van 7 juli 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd, voorzover de last betrekking heeft op de verwijdering van alle apparatuur in de keuken met uitzondering van de spoelbak en het tappunt voor water en zelf in de zaak voorzien door de last te wijzigen in die zin dat de als één geheel te beschouwen inbouwkeuken dient te worden verwijderd, met uitzondering van de spoelbak en het tappunt voor water. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door A. Menhart, gemachtigde, en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. van Rijn en J.C. van Veenendaal, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat het besluit van 7 juli 2003 een andere strekking en wettelijke grondslag heeft dan het besluit van 28 augustus 2002. Het besluit van 28 augustus 2002 was gericht op beëindiging van het gebruik van de berging/stal als woning/kantoorruimte wegens strijd met het in artikel 7, zesde lid, van de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod. Het besluit van 7 juli 2003 was gericht op verwijdering van de zonder bouwvergunning aangebrachte voorzieningen in de berging/stal wegens strijd met het in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet opgenomen verbod te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. Nu het besluit van 7 juli 2003 er naar zijn inhoud toe strekt het besluit van 28 augustus 2002 te herroepen en daarvoor een op een andere gedraging gericht handhavingsbesluit in de plaats te stellen, is in zoverre sprake van een nieuwe last onder dwangsom, waartegen op grond van artikel 7:1 bij het college een bezwaarschrift moet worden ingediend voordat beroep bij de rechtbank openstaat. De rechtbank had derhalve het tegen de dwangsombeschikking van 7 juli 2003 gerichte beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan het college moeten doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het beroepschrift zal ter behandeling als bezwaarschrift aan het college worden gezonden.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 30 september 2003, Awb 03/1863 en 03/1864;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 7 juli 2003 alsnog niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Culemborg in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1327,67 waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Culemborg te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de gemeente Culemborg aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 580,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
xx-291.