ECLI:NL:RVS:2004:AP3345

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306677/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging tenaamstelling ontheffing openluchtrecreatie door college van burgemeester en wethouders van Ruurlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Ruurlo. De appellant had op 19 juni 2001 een ontheffing verkregen op basis van de Wet op de openluchtrecreatie (Wor). Op 21 mei 2002 verzocht de appellant om wijziging van de tenaamstelling van deze ontheffing. Het college heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld en het verzoek om een voorschrift van de ontheffing in te trekken afgewezen. Hierop heeft de appellant bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 december 2002.

De rechtbank Zutphen heeft op 21 augustus 2003 het beroep van de appellant gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd, maar verklaarde het bezwaarschrift van de appellant niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld in oktober 2003. De zaak is behandeld op 17 mei 2004, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H.H. van Steijn. Het college is niet verschenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling alleen door de vergunninghouder was ingediend en dat de appellant in privé geen rechtstreeks belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had dit ook al vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200306677/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 augustus 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Ruurlo.
1. Procesverloop
Bij brief van 21 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ruurlo (hierna: het college) de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling van de op 19 juni 2001 aan appellant verleende ontheffing als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: Wor) buiten behandeling gesteld en afwijzend gereageerd op het verzoek om voorschrift 4 van die ontheffing, inzake het aanbrengen van randbeplanting, in te trekken.
Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2003, verzonden op 27 augustus 2003, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, is verschenen. Het college is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van de brief van 1 maart 2002, waarbij is verzocht om wijziging van de tenaamstelling van de op 19 juni 2001 aan appellant verleende ontheffing als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wor alsmede om intrekking van voorschrift 4 van die ontheffing, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de aanvraag alleen is ingediend door [vergunninghouder]. Bij de (negatieve) reactie als door het college gegeven is appellant in privé (als natuurlijke persoon) geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager is immers de besloten vennootschap. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat deze rechtspersoon belanghebbende is bij de aanvraag had reeds hierom het college appellant in zijn bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
369.