200308259/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Bij besluit van 1 december 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom aangeschreven een zonder bouwvergunning geplaatste dakkapel aan de achterzijde van de woning aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen.
Bij besluit van 27 september 2000 heeft het college - voor zover thans van belang - het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2001 heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2002 heeft de Afdeling het daartegen door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 27 september 2000 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft het college – voor zover thans van belang – het bezwaar tegen het besluit van 1 december 1998 opnieuw ongegrond verklaard doch dit besluit deels herzien.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.W. Lever, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door W.B.A. Mullink en G.J. Broekhuis, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 10 juli 2002 in zaak no. 200104643/1 (www.raadvanstate.nl) overwogen dat de dakkapel van het pand aan de [locatie], die zonder vergunning is gerealiseerd en waarvoor geen positief welstandsadvies zal worden afgegeven, een vergelijkbaar geval is. Omdat het college niet kon aangegeven of en op welke termijn daartegen alsnog handhavend zou worden opgetreden, berustte het besluit van 27 september 2000 volgens die uitspraak niet op een deugdelijke motivering.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de dakkapellen aan de [locaties] geen gelijke gevallen zijn.
Dit betoog treft geen doel. Daarbij is niet alleen van belang het voorwerp van de aanschrijving, doch tevens of zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen van de bevoegdheid tot handhaving af te zien.
Naar aanleiding van een na de uitspraak van de Afdeling verstuurde uitnodiging door het college voor overleg over herstel van de illegale situatie, heeft de eigenaar van de woning nummer […] zich beroepen op een brief van het hoofd van de afdeling bouw- en woningtoezicht van 11 juni 1999 aan de toenmalige eigenaar van die woning, waarin het afdelingshoofd verklaart dat optreden tegen de dakkapel vanwege tijdverloop niet langer aan de orde is. Het college heeft deze verklaring overgenomen en het in gang gezette handhavingstraject afgebroken. Of dit op goede gronden is geschied, staat in deze procedure niet ter beoordeling. Appellant beschikt niet over een brief met een dergelijke toezegging. Onder deze omstandigheden is geen sprake is van een gelijk geval. De rechtbank heeft het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004