ECLI:NL:RVS:2004:AP1625

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307811/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor tuincentrum in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis om een bouwvergunning te verlenen voor een tuincentrum op het perceel Rottenburgseweg heeft vernietigd. Het college had op 18 december 2001 vrijstelling en een bouwvergunning verleend aan Tuincentrum Vastgoed B.V. voor het oprichten van een tuincentrum. Dit besluit werd aangevochten door Tuincentrum Graka, Bloemsierkunst Viskil V.O.F. en een derde partij, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De rechtbank oordeelde op 29 september 2003 dat het college ten onrechte de bezwaren ongegrond had verklaard, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellante, Tuincentrum Vastgoed B.V., stelde dat er wel een voorbereidingsbesluit gold ten tijde van de beslissing op bezwaar. De Afdeling oordeelde echter dat op het moment van de beslissing op bezwaar, er geen geldig voorbereidingsbesluit meer in werking was en dat er ook geen herziening van het bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Dit betekende dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van de bouwvergunning.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing op bezwaar van het college werd terecht vernietigd, omdat de bouwvergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200307811/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tuincentrum Vastgoed B.V. in oprichting, gevestigd te Dirksland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 september 2003 in het geding tussen:
1. Tuincentrum Graka, gevestigd te Sommelsdijk,
2. de vennootschap onder firma Bloemsierkunst Viskil V.O.F., gevestigd te Middelharnis,
3. [wederpartij sub 3], gevestigd te Sommelsdijk
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis (hierna: het college) aan appellante vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuincentrum op het perceel kadastraal bekend Middelharnis, sectie B en E, nummers 6876, 7015 en 241, plaatselijk bekend Rottenburgseweg.
Bij besluit van 18 september 2002 heeft het college het daartegen door Tuincentrum Graka (hierna: Graka), de vennootschap onder firma Bloemsierkunst Viskil V.O.F (hierna: Viskil) en [wederpartij sub 3] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2003, verzonden op 13 oktober 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Graka, Viskil en [wederpartij sub 3] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door F.J. v.d. Woude, gemachtigde, is verschenen. Het college en Graka, Viskil en [wederpartij sub 3] zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Rottenburgseweg en Landelijk Gebied Middelharnis-Sommelsdijk, na eerste herziening”.
De raad van de gemeente Middelharnis heeft laatstelijk op 5 juli 2001 een voorbereidingsbesluit genomen om het verlenen van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze wet luidde vóór 3 april 2000 (hierna: WRO), mogelijk te maken.
2.2. Het hoger beroep van appellante richt zich onder meer tegen het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen voorbereidingsbesluit gold dan wel dat op dat moment sprake was van een ter inzage gelegd ontwerp voor een bestemmingsplan.
2.3. Het voorbereidingsbesluit is op 16 juli 2001 in werking getreden en is op 17 juli 2002 vervallen. Op 18 september 2002, de datum waarop de beslissing op bezwaar is genomen, was geen nieuw voorbereidingsbesluit in werking getreden noch was een herziening van een ontwerp van het betrokken bestemmingsplan ter inzage gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO, werd op die datum, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen, niet voldaan aan de wettelijke vereisten om toepassing te geven aan dit artikel. Gezien het karakter van de beslissing op bezwaar moet ook op dat moment zijn voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van artikel 19, voornoemd. Het gegeven dat ten tijde van het nemen van het besluit van 18 december 2001 wel een voorbereidingsbesluit gold, maakt dit niet anders. Evenmin leidt de inwerkingtreding van de gewijzigde WRO op 3 april 2000 tot een ander oordeel, nu de bouwaanvraag is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet en ingevolge de overgangsbepalingen het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip van toepassing blijft, tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden.
De beslissing op bezwaar is derhalve terecht door de rechtbank op deze grond vernietigd. Voor een verdergaande beoordeling van die beslissing is geen plaats.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
58-429.