ECLI:NL:RVS:2004:AP1622

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307781/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een onherroepelijke uitspraak in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juni 2004 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 27 augustus 2003. Het verzoek tot herziening was ingediend door verzoekers die stelden dat zij niet op de hoogte waren van een aangetekend schrijven van de Raad van State, waarin zij op de verschuldigdheid van griffierecht werden gewezen. Dit schrijven was hen niet tijdig bereikt omdat zij met vakantie waren. De verzoekers hebben ter onderbouwing van hun afwezigheid kopieën van reisbescheiden overgelegd.

De Afdeling heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling van een herzieningsverzoek zich beperkt tot de vraag of er feiten of omstandigheden zijn die voldoen aan de criteria van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, die niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Afdeling concludeert dat de verzoekers al vóór de eerdere uitspraak op de hoogte waren van de omstandigheid dat zij niet tijdig kennis hadden genomen van het schrijven van de Raad van State. De overgelegde stukken waren hen al eerder bekend en konden derhalve niet leiden tot een herziening van de uitspraak. Het verzoek tot herziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak de verzoeken van de verzoekers afwees.

Uitspraak

200307781/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003, in zaak no. 200304230/3.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 27 augustus 2003, in zaak no. 200304230/3, heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 23 november 2003 hebben verzoekers de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar [verzoeker] in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In het verzoek om herziening, zoals ter zitting toegelicht, hebben verzoekers aangegeven het niet eens te zijn met de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003 omdat hun niet verweten kan worden dat zij geen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het aangetekend schrijven van de Raad van State van 1 juli 2003, waarin zij op de verschuldigdheid van griffierecht zijn gewezen, aangezien zij met vakantie waren en dit schrijven inmiddels aan de afzender was retour gezonden. Verzoekers hebben ten bewijze van hun afwezigheid kopieën van de reisbescheiden overgelegd.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat bij de beoordeling van een herzieningsverzoek uitsluitend wordt beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Dit rechtsmiddel dient er niet toe om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen.
2.4. Met hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in voormelde bepaling. Immers, reeds vóór genoemde uitspraak waren verzoekers bekend met de omstandigheid dat zij wegens hun vakantie niet tijdig kennis hadden genomen van het schrijven van de Raad van State van 1 juli 2003 en waren zij al in het bezit van de thans overgelegde stukken.
2.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
18-384