ECLI:NL:RVS:2004:AP1620

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307661/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van dwangsommen en bestemmingsplan voor detailhandel in tuinmeubelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Holding van Baar Kaatsheuvel B.V., handelend onder de naam De Tuinmeubel Express, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand. Het college had op 2 juli 2002 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij appellante werd gelast het gebruik van het pand aan de Belgiëstraat 5a te Kaatsheuvel voor detailhandel in tuinmeubelen en accessoires te staken. Dit besluit werd door het college in een later besluit van 26 november 2002 bevestigd, waarbij ook een verzoek om vrijstelling voor de verkoop van volumineuze goederen werd afgewezen. De rechtbank Breda verklaarde op 6 oktober 2003 het beroep van appellante tegen het besluit van 26 november 2002 ongegrond, maar het beroep tegen het besluit van 18 maart 2003 gegrond, wat leidde tot een vernietiging van dat besluit en een opdracht aan het college om een nieuw besluit te nemen.

Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 1 juni 2004 werd behandeld. De Raad overwoog dat het bestemmingsplan voor het perceel de bestemming 'Bedrijven' had en dat het gebruik voor detailhandel in tuinmeubelen in strijd was met deze bestemming. Appellante betoogde dat de tuinmeubelen volumineus waren en dat het college daarom bevoegd was om vrijstelling te verlenen. De Raad oordeelde echter dat het college zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de opsomming van volumineuze goederen limitatief was, wat leidde tot een motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar.

Daarnaast werd het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de andere meubelbedrijven op het bedrijventerrein zich wezenlijk onderscheiden van de activiteiten van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.

Uitspraak

200307661/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holding van Baar Kaatsheuvel B.V. handelend onder de naam De Tuinmeubel Express, gevestigd te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 oktober 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand (hierna: het college) appellante, onder het opleggen van dwangsommen, gelast uiterlijk zes weken na verzending van de aanschrijving het gebruik van het pand Belgiëstraat 5a te Kaatsheuvel (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in tuinmeubelen en accessoires te staken.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college geweigerd aan appellante vrijstelling te verlenen voor de verkoop van volumineuze goederen op het perceel.
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2003, verzonden op 9 oktober 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 26 november 2002 door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 18 maart 2003 door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. F.P.J.R. Jansen, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door J.W.P. Hooning, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de vrijstelling.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Kets” rust op het perceel de bestemming “Bedrijven” – BI, BII en BIII –. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in tuinmeubelen en accessoires in strijd is met deze bestemming.
Ingevolge artikel 3, tiende lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van handel in volumineuze goederen.
Ingevolge artikel 1, twintigste lid, aanhef en onder b, wordt onder “detailhandel in volumineuze goederen” verstaan: detailhandel in goederen van volumineuze aard in een daarop afgestemde verkoopruimte, zoals auto’s, boten, caravans en landbouwwerktuigen alsmede grove bouwmaterialen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de betreffende tuinmeubelen volumineus van aard zijn, zodat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen.
Dit betoog faalt. Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar ten onrechte op het standpunt gesteld dat de opsomming van detailhandel in volumineuze goederen in artikel 1, twintigste lid, van de planvoorschriften limitatief is. Aldus kleeft aan die beslissing een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan het college is in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar te beoordelen of de tuinmeubelen zoals appellante die verhandelt zijn aan te merken als volumineuze goederen, als bedoeld in voornoemde bepaling. Het enkele gegeven dat sommige van deze tuinmeubelen, zoals tuintafels met granieten bladen en grote parasols met vaste voet, een zodanige omvang hebben dat zij niet door de klant worden meegenomen, maar door appellante worden bezorgd en aldaar worden gemonteerd en/of geplaatst leidt, anders dan appellante betoogt, er niet reeds toe dat de handel van appellante in zijn geheel dient te worden gekwalificeerd als goederen van volumineuze aard in de zin van voornoemde planvoorschriften.
Ten aanzien van de last onder dwangsom.
2.3. Appellante komt voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in het gevoerde beleid terzake van nieuwvestiging van detailhandel op het bedrijventerrein en de door appellante met name genoemde bedrijven die daar gevestigd zijn terecht geen bijzondere omstandigheid heeft gezien om van handhavend optreden af te zien.
Ook dit betoog treft geen doel. Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat volgens het beleid van het college geen nieuwe detailhandelsvestigingen op het bedrijventerrein zijn toegelaten, tenzij er specifieke en uitzonderlijke omstandigheden zijn die het maken van een uitzondering kunnen rechtvaardigen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van haar bedrijf een dergelijke uitzondering voortdoet. De rechtbank heeft voorts het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen. De meubelbedrijven Serambi, Dreamshop en Teak & Co onderscheiden zich van dat van appellante omdat die bedrijven ter plaatse goederen fabriceren, hetgeen door appellante niet geschiedt. Het assembleren van elders vervaardigde tuinmeubelen, zoals appellante doet, is daarmee niet gelijk te stellen. Ten aanzien van Markthal De Kets is door het college onweersproken gesteld dat dit bedrijf onder het overgangsrecht valt. De goederen van de overige door appellante genoemde bedrijven op het bedrijventerrein verschillen in aard te zeer van de goederen die appellante verkoopt om te kunnen worden aangemerkt als vergelijkbaar.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
17-429.