200307660/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 oktober 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan Royal Haskoning / de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Royal Haskoning B.V. (hierna: Haskoning) bouwvergunning verleend voor het vergroten van een kantoorgebouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Nijmegen, sectie B, nummer 5385, plaatselijk bekend Barbarossastraat 35.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 december 2002 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2003, verzonden op 8 oktober 2003, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Haskoning. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2004, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Haskoning, vertegenwoordigd door mr. H. Zeilmaker, advocaat te Nijmegen, daar gehoord.
2.1. Appellanten hebben hun beroepsgrond terzake van de onvolledigheid van de bouwaanvraag ter zitting ingetrokken.
2.2. De vrees van appellanten dat een op de bouwtekening aangegeven deur als toegangsdeur zal worden gebruikt mist feitelijke grondslag. Ter zitting is vast komen te staan dat deze deur onderdeel uitmaakt van een vluchtroute.
2.3. Appellanten hebben zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat onduidelijk is in hoeverre het bouwplan is getoetst aan de brandveiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit en dat het welstandsadvies onvolledig / onzorgvuldig is. In beroep en hoger beroep hebben zij deze gronden binnen de daarvoor gestelde termijn nader onderbouwd. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat deze gronden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Ten aanzien van deze beroepgronden wordt het volgende overwogen
2.3.1. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de door de brandweer in het advies 25 juni 2002 gestelde voorwaarden geen deel uitmaken van de bouwvergunning. Volgens de bouwvergunning moet worden gebouwd in overeenstemming met de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften. Voornoemd advies van de brandweer met de daarbij behorende voorwaarden is tezamen met de bouwvergunning namens het college afgestempeld en getekend en als bij de vergunning behorend stuk aan Haskoning toegezonden. Daarmee maken de door de brandweer gestelde voorwaarden deel uit van de bouwvergunning. Dat het advies niet is gevoegd bij de bij appellanten in bezit zijnde kopie van de bouwvergunning kan daar niet aan af doen.
2.3.2. Appellanten komen voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet staande kan worden gehouden dat het college niet in redelijkheid het welstandsadvies voor het bouwplan heeft mogen overnemen.
De welstandscommissie heeft in een advies van 22 februari 2002 onvoorwaardelijk ingestemd met het eerste bouwplan. Het tweede bouwplan, waarvoor bouwvergunning is verleend, is, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, identiek aan het eerste plan met dien verstande dat alleen de toegangsruimte voor bezoekers is weggelaten. Voor dit bouwplan is op 27 juni 2002 door een aantal leden van de welstandscommissie andermaal een positief advies gegeven. De notulen van deze vergadering zijn door de voltallige welstandscommissie in een vergadering van 11 juli 2002 vastgesteld. Uit het derde welstandsadvies van 28 november 2002, dat is uitgebracht in het kader van de bezwaarschriftenprocedure, kan niet worden afgeleid dat de commissie op haar eerdere positieve advisering is teruggekomen. Daaraan doet niet af dat bij het bouwplan enkele kritische kanttekeningen zijn geplaatst. Onder deze omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat aan de bouwvergunning geen positief welstandsadvies ten grondslag ligt.
Voorts kunnen appellanten niet worden gevolgd in hun betoog dat het welstandsadvies is uitgebracht zonder dat de welstandscommissie over de relevante stukken beschikte, nu de voor een welstandsbeoordeling noodzakelijke tekeningen en foto’s zijn overgelegd.
Hoewel het college niet aan het advies van de welstandscommissie gebonden is en het voor de beslissing verantwoordelijk is, mag het college aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van het advies behoeft in de regel bovendien geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of, in voorkomende gevallen, een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel ten grondslag had mogen leggen. Van zodanige gebreken is, gelet op het voorgaande, niet gebleken. Appellanten hebben in de bezwaarschriftenfase met name geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het hiervoor aangehaalde advies. De door appellanten genoemde notitie over het kantoorgebouw ten behoeve van de plaatsing op de monumentenlijst, het krantenartikel van 31 augustus 2002 en de Structuurnota / Nota Nijmegen Rijk aan Groen kunnen niet als een tegenadvies dienen. Het rapport van architect W.P.P. Knol van 15 juli 2003 is eerst uitgebracht na de beslissing op bezwaar en kon derhalve niet in die beslissing worden betrokken.
2.4. Appellanten betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de in de bouwverordening van de gemeente Nijmegen (hierna: de bouwverordening) opgenomen parkeernorm.
Dit betoog treft evenmin doel. Blijkens de beslissing op bezwaar en de ter zitting gegeven toelichting hanteert het college voor de berekening van de parkeerbehoefte ingevolge artikel 2.5.30 van de bouwverordening eerst en vooral de oppervlaktenorm. Op grond van die norm zijn in totaal 162 parkeerplaatsen benodigd. Appellanten hebben niet bestreden dat dit aantal parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kan worden. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat aan de in de bouwverordening gestelde parkeernorm is voldaan.
2.5. Appellanten betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat in de bouwvergunning voor het overleggen van een bodemonderzoeksrapport ten onrechte vrijstelling is verleend ingevolge artikel 2.1.5, vierde lid, van de bouwverordening .
Ook dit betoog faalt. Blijkens de beslissing op bezwaar is ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening geen bodemonderzoeksrapport vereist, omdat het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat de grond niet raakt. Dat oordeel is juist. De Afdeling leest de beslissing op bezwaar zo, dat daarmee wordt teruggekomen op de in het besluit van 5 augustus 2002 verleende vrijstelling voor het overleggen van een bodemonderzoeksrapport.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004