ECLI:NL:RVS:2004:AP1608

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306561/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning geweigerd voor vrijstaande woning in Vlist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 augustus 2003 een beroep gegrond verklaarde tegen de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Vlist. Het college had op 1 oktober 2002 een bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een vrijstaande woning met bijgebouw op een specifiek perceel in Vlist. Het college verklaarde het daartegen ingediende bezwaar op 3 juni 2003 ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van vrijstelling voor de bouw in strijd was met het bestemmingsplan, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

Appellant, de aanvrager van de bouwvergunning, stelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het de bestaande woning zou vervangen. De Raad van State oordeelde echter dat er al twee woningen binnen het bestemmingsvlak stonden, wat in strijd was met de planvoorschriften. De Raad van State concludeerde dat de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar ten onrechte in stand had gelaten, omdat de gemeenteraad nog geen beslissing had genomen over het verzoek om vrijstelling.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep tegen het besluit van het college alsnog gegrond. Het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

200306561/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage van 20 augustus 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlist (hierna: het college) bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een vrijstaande woning met bijgebouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Vlist, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 juni 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2003, verzonden op 22 augustus 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dit de weigering van vrijstelling betreft, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde onderdeel van dit besluit in stand blijven en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen en J.A. Suijker, advocaat te Alphen aan den Rijn respectievelijk ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning met een inhoud van 499 m3 en een bijgebouw met een oppervlak van 72 m2. Met het bouwplan wordt beoogd de bestaande woning met huisnummer […] te vervangen.
2.2. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Haastrecht” zijn de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft bestemd voor “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder a, van de planvoorschriften - voorzover thans van belang - mag per bestemmings- c.q. bouwvlak ten hoogste één woning worden gebouwd.
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder b, van de planvoorschriften mag de inhoud van een woning, inclusief de bijbehorende uitbouwen, ten hoogste 500 m3 bedragen.
2.3. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan, voorzover dat ziet op de bouw van de woning, niet in strijd is met het bestemmingsplan nu met de te realiseren woning is beoogd de bestaande woning met huisnummer […] te vervangen en laatstgenoemde woning op de plankaart positief is bestemd.
Dat betoog faalt. Vaststaat dat zich binnen het onderhavige bestemmingsvlak reeds twee, onder één kap geplaatste, woningen bevinden en dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 14, derde lid, onder a, van de planvoorschriften. Gelet op de duidelijke bewoordingen van dit artikel, kan aan de plaatsing van huisnummer […] op de plankaart niet die betekenis worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. De voorzieningenrechter is terecht en op goede gronden tot deze conclusie gekomen. De stelling van appellant dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan fouten zijn gemaakt, wat daar ook van zij, doet daaraan niet af.
2.4. Het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar, voor zover vernietigd, in stand heeft gelaten, slaagt.
De onderhavige bouwaanvraag kan slechts ingewilligd worden na verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet dient zo een bouwaanvraag geacht mede in te houden een verzoek om verlening van voornoemde vrijstelling. Het college heeft verzuimd de bouwaanvraag als zodanig aan te merken. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd omdat het bestuursorgaan dat in het onderhavige geval bevoegd is te beslissen op voornoemd vrijstellingsverzoek, de gemeenteraad, daaromtrent geen beslissing had genomen. De voorzieningenrechter heeft evenwel miskend dat toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb slechts toelaatbaar is als geen andere beslissing dan waartoe het vernietigde besluit strekt, mogelijk is. Nu de gemeenteraad niet heeft beslist omtrent het verzoek om vrijstelling, kan niet worden staande gehouden dat van een dergelijke situatie sprake is. Daaraan doet niet af dat appellant inmiddels bij de gemeenteraad een afzonderlijk verzoek om vrijstelling met betrekking tot een vrijwel identiek bouwplan heeft ingediend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de door appellant gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 augustus 2003, AWB 03/2582 WOW44 en 03/2583 WOW44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlist van 3 juni 2003, jsu;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlist in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Vlist te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Vlist aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 291,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
66-455.