ECLI:NL:RVS:2004:AP1137

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307859/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P.A. Offers
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot verzegeling van een horecagelegenheid door de burgemeester

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Castricum tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De burgemeester had op 4 mei 2001 besloten om een café, gelegen aan een bepaalde locatie in een plaats, voor een periode van twee dagen te verzegelen. Dit besluit was genomen met het doel om te voorkomen dat er horecabezoekers in het café konden komen, naast de bewoner van het pand. De burgemeester had in een begeleidende brief aan de eigenaar van het café meegedeeld dat de verzegeling op 5 mei 2001 om 10.00 uur zou ingaan en dat de tenuitvoerlegging van bestuursdwang kon worden voorkomen door vrijwillig het café te sluiten.

De rechtbank Alkmaar had op 16 oktober 2003 het beroep van de eigenaar van het café gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester vernietigd. De burgemeester ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak op 3 mei 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel de burgemeester als de eigenaar van het café vertegenwoordigd waren.

De Raad van State overwoog dat de burgemeester op basis van artikel 174 van de Gemeentewet bevoegd is om in te grijpen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Echter, de Raad oordeelde dat er ten tijde van het besluit van 4 mei 2001 geen situatie was die onverwijld ingrijpen vereiste. De burgemeester had alleen verwezen naar eerdere overtredingen, maar er was geen nieuwe overtreding geconstateerd op het moment van het besluit. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200307859/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Castricum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 oktober 2003 in het geding tussen:
[wederpartij] gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2001 heeft appellant aan [wederpartij] medegedeeld dat het [café], gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het café), voor een periode van twee dagen zal worden verzegeld met het doel dat, naast de bewoner van het pand, geen horecabezoekers kunnen worden toegelaten. In de begeleidende brief van 4 mei 2001 is aan [wederpartij] medegedeeld dat het café op zaterdag 5 mei 2001 om ongeveer 10.00 uur zal worden verzegeld voor een periode van twee dagen en dat appellant de tenuitvoerlegging van bestuursdwang kan voorkomen door vrijwillig het café te sluiten.
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door A.B. Visser, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en, [administratief medewerker] bij [wederpartij], zijn verschenen. Tevens zijn aan de zijde van appellant H.A. Hobo en mr. C.J.D. Waal verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voorzover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
2.2. Het besluit dat in deze procedure ter beoordeling staat, is gebaseerd op artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet. In het primaire besluit is weliswaar alleen verwezen naar genoemd artikel in het algemeen, maar uit de verdere inhoud moet worden opgemaakt dat het op het tweede lid daarvan is gebaseerd. Een dergelijk besluit kan worden genomen indien in een concreet geval onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid.
2.3. Appellant heeft naar aanleiding van een overtreding van het aan de ontheffing van het sluitingsuur verbonden garderobevoorschrift op 7 april 2001 en een overtreding van het sluitingsuur op 30 april 2001 [wederpartij] op 3 mei 2001 in kennis gesteld van zijn voornemen om tot sluiting over te gaan vanaf het moment waarop zou worden geconstateerd dat die voorschriften opnieuw niet werden nageleefd. Vervolgens heeft appellant op 4 mei 2001 het bedoelde bevel gegeven. Aan de hand van dit bevel is later diezelfde dag, te weten na 23.00 uur door de politie aan [wederpartij] medegedeeld dat zijn café op 5 mei 2001 om ongeveer 10.00 uur zou worden verzegeld.
2.4. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat ten tijde van het tot stand brengen van het primaire besluit geen sprake was van een situatie die tot onverwijld ingrijpen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid noopte. In dit besluit is uitsluitend verwezen naar de gebeurtenissen die zich hadden voorgedaan op 7 april en 30 april 2001, gebeurtenissen die blijkens de daarop gevolgde reactie van appellant, vervat in diens schrijven van 3 mei 2001, hem geen aanleiding gaven tot onverwijld ingrijpen doch slechts om het voornemen kenbaar te maken om bij herhaalde overtreding tot sluiting over te gaan. Vast staat dat zich ten tijde van het tot stand brengen van het besluit van 4 mei 2001 nog geen nieuwe overtreding had voorgedaan.
De Afdeling acht het, gelet op het karakter van de hier in geding zijnde “zware” bevelsbevoegdheid, ook onaanvaardbaar dat appellant op 4 mei 2001 reeds op voorhand een sluitingsbevel heeft uitgevaardigd dat door de politie naar believen gebruikt kon worden indien zich een nieuwe overtreding zou voordoen.
2.5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
91-402.