200307008/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 september 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) aan [partij], gevestigd te Amsterdam, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het gebruik van het voormalig scoutinggebouw aan de Van Diepeningenlaan te Leiderdorp ten behoeve van het uitbreiden van het restaurant ‘In den Houtkamp’.
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2003, verzonden op 11 september 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is [partij] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2004, waar appellanten in persoon, het college, vertegenwoordigd door J.C. Borst, ambtenaar der gemeente, en [partij] vertegenwoordigd door Th.N. van Fulpen en T. van der Horst, zijn verschenen.
2.1. Anders dan appellanten hebben betoogd moet met de rechtbank worden geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door [partij] gevraagde vrijstelling te verlenen.
Niet is gebleken dat als gevolg van de vrijstelling de belangen van appellanten onevenredig worden geschaad.
2.2. Appellanten hebben in hoger beroep aangaande hun bezwaren tegen toename van de parkeerdruk en geluidsoverlast, die naar hun mening door het gebruik als restaurant van het voormalige scoutinggebouw zal optreden, geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd die aanleiding geven voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
In dat verband heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan
‘De Houtkamp’ ter plaatse scholen en gebouwen voor sociale en culturele doeleinden zijn toegestaan, zodat bij gebruik van het gebouw volgens dat voorschrift eveneens met toename van parkeerdruk en geluid rekening dient te worden gehouden.
Voorts heeft het college verklaard dat mocht blijken dat de parkeermogelijkheden ter plaatse niet toereikend zijn meer parkeerruimte zal worden gecreëerd.
Verder zal bij naleving van de voorschriften van het Besluit horeca, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer, die voor het restaurant gelden, geen onevenredige (geluid)overlast voor de omgeving ontstaan. Dat naleving van genoemde voorschriften niet mogelijk zou zijn, is niet gebleken. Bij eventuele overtreding van die voorschriften kan daartegen handhavend worden opgetreden.
2.3. Voorts biedt hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is geweest van met
artikel 2:4 van de Awb strijdige vooringenomenheid van het college of van beïnvloeding van de besluitvorming.
2.4. Hetgeen appellanten verder nog naar voren hebben gebracht, geeft evenmin aanleiding voor vernietiging van het besluit van 30 juli 2002.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004