200305081/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten.
Bij besluit van 11 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten (hierna: het college) appellant gelast de stacaravan, die is geplaatst op een grasperceel, gelegen langs de Burgwal, kadastraal bekend gemeente Bunschoten, sectie […], nummer […], (hierna: het perceel) uiterlijk 19 december 2001 te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van ƒ 50,00 (€ 22,69) per dag met een maximum van ƒ 1500,00 (€ 680,67).
Bij besluit van 4 juni 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2003, verzonden op 20 juni 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door C.J. van der Krans-Oskamp, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is zonder kennisgeving niet verschenen.
Bij brief van 1 april 2004 heeft de Afdeling partijen op de hoogte gesteld van haar beslissing om het onderzoek in deze zaak te heropenen.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 mei 2004. Daar zijn appellant - zonder kennisgeving - en het college - met kennisgeving - niet verschenen.
2.1. Appellant betoogt in hoger beroep dat hij niet is uitgenodigd om op de zitting van de rechtbank te verschijnen.
Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, van die wet, voorzover thans van belang, geschiedt de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen door de griffier bij aangetekende brief of bij een brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
Vast is komen te staan dat de uitnodiging voor de op 16 april 2003 gehouden zitting bij de rechtbank op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze aan appellant op 6 maart 2003 aangetekend is verzonden en op 7 maart 2003 aan appellant in persoon is uitgereikt. Daaruit volgt dat aan het bepaalde in artikel 8:56 van de Awb is voldaan en dat appellant derhalve in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt ter zitting bij de rechtbank toe te lichten.
2.2. Niet in geschil is dat appellant de stacaravan heeft geplaatst zonder de daartoe ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, vereiste bouwvergunning, zodat het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat legalisering van de geplaatste caravan niet mogelijk is. Ook anderszins is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
2.4. Hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de invordering van de verbeurde dwangsommen dient buiten beschouwing te blijven, aangezien niet de Afdeling, maar de burgerlijke rechter bevoegd is daarover te oordelen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004