ECLI:NL:RVS:2004:AP0343

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303737/1 en 200303768/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit inzake uitkeringskosten na ontslag personeel

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Openbaar Primair Onderwijs Haarlemmermeer" (appellante) verzocht om herziening van een besluit van 15 juni 2000, waarin verweerster, de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs", niet instemde met de uitkeringskosten van een ontslagen personeelslid. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, maar verweerster heeft dit verzoek op 20 september 2002 afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerster heeft dit bezwaar op 7 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 2 juni 2004 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het beroep van appellante ongegrond was. De Raad stelde vast dat verweerster het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er op 20 september 2002 al een reële beslissing was genomen. Verder werd opgemerkt dat artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht alleen vergoeding van kosten mogelijk maakt indien het bezwaar leidt tot herroeping van het primaire besluit. Aangezien het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit enkel kan leiden tot een gegrondverklaring, maar niet tot herroeping, was vergoeding van kosten niet mogelijk.

De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening op goede gronden was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de beroepen ongegrond werden verklaard.

Uitspraak

200303737/1 en 200303768/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
de stichting “Stichting Openbaar Primair Onderwijs Haarlemmermeer”, gevestigd te Haarlemmermeer,
appellante,
en
de stichting “Stichting Participatiefonds voor het onderwijs”,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 maart 2002 heeft appellante verweerster verzocht om een besluit van 15 juni 2000 te herzien.
Bij brief van 9 september 2002 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek.
Bij besluit van 20 september 2002 heeft verweerster het verzoek van appellante afgewezen.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij onderscheiden besluiten van 7 mei 2003 heeft verweerster het door appellante tegen het uitblijven van een beslissing gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het tegen het besluit van 20 september 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en in beide gevallen geen termen aanwezig geacht om de in het kader van de bezwaarprocedure gemaakte kosten te vergoeden.
Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2003, beroepen ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2003.
Bij brief van 22 augustus 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.P. van der Plaats, gemachtigde, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. J. Dolman, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voorzover thans van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2. Het beroep van appellante tegen het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om herziening en het tegelijk afwijzen van het verzoek om schadevergoeding is ongegrond. Verweerster heeft het bezwaar bij besluit van 7 mei 2003 terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat op 20 september 2002 alsnog een reële beslissing op het bezwaar was genomen en in verband daarmee geen belang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling. Verder voorziet artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Omdat een bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit slechts kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar, maar niet tot een herroeping van enig primair besluit, is een vergoeding van de desbetreffende kosten op grond van artikel 7:15 van de Awb niet mogelijk.
2.3. Inzake het beroep tegen het besluit tot handhaving van het afwijzen van het verzoek om herziening wordt het volgende overwogen.
2.3.1. Bij besluit van 15 juni 2000 heeft verweerster – voorzover thans van belang – er niet mee ingestemd dat de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een personeelslid van appellante per 1 augustus 1997 ten laste van verweerster worden gebracht. Bij besluit van 26 september 2000 heeft verweerster het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen daarvan.
Bij uitspraak van 22 maart 2001, in zaak nr. 200004969/2, heeft de Afdeling het door appellante tegen het besluit van 26 september 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.3.2. Indien een bestuursorgaan, nadat een nieuwe aanvraag is gedaan, tot de conclusie komt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en ook overigens geen termen aanwezig acht om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit, kan niet door het instellen van beroep tegen een later besluit worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Nu met de genoemde uitspraak van 22 maart 2001 het besluit van 15 juni 2000 in rechte onaantastbaar is geworden en verweerster zich na indiening van het verzoek van appellante om terug te komen van dat besluit op het standpunt heeft gesteld dat daartoe geen aanleiding bestaat, kan het door appellante ingestelde beroep slechts leiden tot de beoordeling of zich na het eerdere besluit nieuw gebleken feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die verweerster tot heroverweging aanleiding hadden behoren te geven.
2.3.3. Het enkele feit dat, zoals appellante heeft aangevoerd, het ten tijde van het besluit van 15 juni 2000 onvindbare personeelsdossier van het ontslagen personeelslid inmiddels is teruggevonden, kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een relevant nieuw feit in de zin van voormeld artikel 4:6. Voorzover appellante heeft beoogd te betogen dat het zoekraken van het dossier haar niet valt aan te rekenen, had dat – wat daar overigens van zij – voor haar te meer aanleiding kunnen zijn tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit van 15 juni 2000.
2.3.4. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat verweerster het verzoek om herziening bij de in bezwaar gehandhaafde beslissing op goede gronden heeft afgewezen en, nu geen sprake is van herroeping van het primaire besluit wegens onrechtmatigheid daarvan, terecht geen aanleiding heeft gevonden de kosten in bezwaar te vergoeden.
2.4. De beroepen zijn, gelet op het vorenoverwogene, ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
195-424.