ECLI:NL:RVS:2004:AP0018

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308245/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor strandbadpaviljoen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk op 21 december 2001 aan Adboma B.V. vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een strandbadpaviljoen met een zeilschool en het aanleggen van een steiger op een perceel aan het Langepad, kadastraal geregistreerd als Kralingen, sectie C, nummer 4949. Dit besluit werd door de Stichting Behoud Openbare Zeilfaciliteit en een andere verzoeker aangevochten. Het dagelijks bestuur verklaarde de bezwaren van de verzoekers ongegrond en handhaafde de bouwvergunning, maar de rechtbank Rotterdam oordeelde op 21 oktober 2003 dat de bezwaren gegrond waren en vernietigde de beslissing op bezwaar. Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 26 mei 2004 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de belangen van de verzoekers rechtstreeks betrokken zijn bij de besluiten van het dagelijks bestuur. De Raad oordeelde dat het strandbadpaviljoen, dat een horecafunctie heeft, in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming "Bosch en Park" heeft. De Raad concludeerde dat de eerder verleende vergunningen voor horecagelegenheden op dezelfde bestemming niet relevant zijn voor de beoordeling van de huidige aanvraag, omdat deze vergunningen mogelijk ten onrechte zijn verleend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het dagelijks bestuur in de proceskosten van de verzoekers, die in totaal € 644,00 bedragen, te betalen door de gemeente Rotterdam.

Uitspraak

200308245/1.
Datum uitspraak: 26 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2003 in het geding tussen:
1. de Stichting Behoud Openbare Zeilfaciliteit, gevestigd te Rotterdam,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 21 december 2001 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) aan Adboma B.V. op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidde vóór 3 april 2000, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een strandbadpaviljoen met een zeilschool en het aanleggen van een steiger op het perceel gelegen aan het Langepad, ongenummerd, kadastraal geregistreerd als Kralingen, sectie C, nummer 4949 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft het dagelijks bestuur de daartegen door de Stichting Behoud Openbare Zeilfaciliteit en [verzoeker sub 2] (hierna: [verzoekers]) gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, het vrijstellingsbesluit van 21 december 2001 herroepen en de bouwvergunning gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 oktober 2003, verzonden op 28 oktober 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door [verzoekers] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 hebben [verzoekers] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het dagelijks bestuur en [verzoekers] Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2004, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en [verzoeker sub 2] in persoon en als vertegenwoordiger van de Stichting Behoud Openbare Zeilfaciliteit, bijgestaan door mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit de processtukken blijkt dat Adboma B.V., anders dan het dagelijks bestuur betoogt, door de rechtbank op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
2.2. Het betoog van het dagelijks bestuur dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belangen van [verzoekers] rechtstreeks bij de besluiten van 21 december 2001 zijn betrokken faalt, nu het bouwplan mede ziet op de oprichting van een zeilschool aan de Kralingse Plas, waaraan ook de zeilschool van [verzoeker sub 2] is gelegen.
2.3. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende “Uitbreidingsplan Kralingsche Bosch” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Bosch en Park”.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden en wateren, aangewezen voor bosch en park, uitsluitend bestemd voor aanleg als bos, park en plantsoen, sport- en speelterrein, tuin of watervlakte.
Op grond van artikel 3, derde lid, is het verboden een bouwwerk te stichten op de voor bosch en park aangewezen gronden, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Op grond van artikel 3, vierde lid, mogen bouwwerken waarvan de aard niet strijdig is met de bestemming van de gronden, worden gesticht op door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen.
2.4. Het dagelijks bestuur komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het strandbadpaviljoen, waarvan onderdeel uitmaakt een horecavoorziening met de uitstraling van een grand café, in strijd is met het bestemmingsplan.
2.5. Dat betoog treft geen doel. Niet in geschil is dat, welke betekenis ook wordt toegekend aan het begrip “grand café”, het paviljoen een horecafunctie heeft. Uit het bestemmingsplan moet worden afgeleid dat een bouwwerk met een horecafunctie naar zijn aard in strijd is met de bestemming “Bosch en park”. Dat de bestemming voorziet in recreatief gebruik van de gronden en wateren maakt dit niet anders. Het dagelijks bestuur betoogt, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 6 november 1979, in zaak nummer A-3.3367, AB 1980, 300, tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan eerder verleende vergunningen voor horecagelegenheden op dezelfde bestemming. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het dagelijks bestuur deze gelegenheden in overeenstemming met de bestemming heeft geacht niet tot het oordeel leidt dat het onderhavige bouwplan daarmee in overeenstemming is. In de door het dagelijks bestuur aangehaalde uitspraak was een andere, ruimer omschreven bestemming aan de orde. Bovendien volgt uit die uitspraak niet dat voor beantwoording van de vraag of een activiteit zich verdraagt met een bestemming bepalend is de interpretatie die het bevoegd gezag blijkens eerder verleende vergunningen aan die bestemming heeft gegeven, indien deze interpretatie onjuist is. Aan mogelijk ten onrechte verleende bouwvergunningen kunnen geen rechten worden ontleend op het verkrijgen van een vergunning die niet anders dan in strijd met de wet zou kunnen worden verleend.
2.6. Nu er geen grond is voor vernietiging van de aangevallen uitspraak is er, anders dan het dagelijks bestuur betoogt, ook geen aanleiding tot vernietiging van de in beroep uitgesproken proceskostenveroordeling.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Er zijn termen aanwezig om het dagelijks bestuur als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de door [verzoekers] in verband met de door hen in hoger beroep gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in de door de Stichting Behoud Openbare Zeilfaciliteit en [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam te worden betaald aan [verzoekers]
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004
53-429.