ECLI:NL:RVS:2004:AO9725

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304743/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Burdaard en goedkeuring door de provincie Fryslân

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard" door de gemeenteraad van Ferwerderadiel, dat op 14 december 2000 is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân heeft op 3 juni 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar dit besluit is door appellanten aangevochten. De Raad van State heeft de zaak op 29 maart 2004 behandeld, waarbij zowel appellanten als de vertegenwoordiger van de provincie aanwezig waren. De appellanten betogen dat de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onterecht is, omdat er onvoldoende directe behoefte aan het bedrijfsterrein zou zijn en omdat de landschappelijke en recreatieve waarden van het gebied niet voldoende in acht zijn genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de provincie zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende behoefte aan het bedrijfsterrein is, maar dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft geoordeeld dat de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard, het besluit van de provincie vernietigd en goedkeuring aan de plandelen onthouden. Tevens is de provincie veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

200304743/1.
Datum uitspraak: 19 mei 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Burdaard,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Ferwerderadiel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2000, het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard" vastgesteld.
Bij besluit van 20 juli 2001, kenmerk 458503, is namens verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 11 december 2002, no. 200104435/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 3 juni 2003, kenmerk 525165, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij fax van 4 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. K. van der Tuin, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L. Woudstra, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op gronden aan de Hikkaarderdyk aan de noordoostzijde van de plattelandskern Burdaard. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een bedrijfsterrein mogelijk te maken met bijbehorende voorzieningen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd. Het eerdere goedkeuringsbesluit van 20 juli 2001 is op formele gronden door de Afdeling bij uitspraak van 11 december 2002 (200104435/1, zie www.raadvanstate.nl) vernietigd.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”, die de aanleg van een bedrijfsterrein mogelijk maken. Zij zijn van mening dat de bestreden plandelen in strijd zijn met het streekplan Friesland 1994 (hierna: het streekplan) omdat de directe behoefte aan het bedrijfsterrein onvoldoende is aangetoond en geen beperkingen zijn gesteld aan de omvang van de uit te geven kavels. Appellanten zijn van mening dat met de landschappelijke en recreatieve waarden van het gebied onvoldoende rekening is gehouden. Tot slot wijzen appellanten op de Jislumerdyk als alternatieve plaats voor een bedrijfsterrein.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien de bestreden plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze plandelen goedgekeurd. Verweerder is van mening dat er voldoende directe behoefte aan een bedrijfsterrein van ongeveer 2,4 hectare is en dat strijd met het streekplan zich niet voordoet.
2.5. Volgens het streekplan zijn bedrijfsbestemmingen bij plattelandskernen, zoals Burdaard, slechts aanvaardbaar indien een aantoonbare directe behoefte bestaat voor het verplaatsen en/of vestigen van bij de aard en schaal van de kern passende bedrijven. In de Handleiding Gemeentelijke Plannen 2000 heeft het provinciaal bestuur in het onderdeel Beleid een vertaling opgenomen van de achtergronden en doelstelling van dit provinciale ruimtelijke beleid. Het streekplan en de Handleiding Gemeentelijke plannen 2000 vormen samen het planologische toetsingskader van verweerder, aldus deze Handleiding. Voor het standpunt, zoals ter zitting door verweerder naar voren gebracht, dat de Handleiding slechts indicatief van aard is en niet als toetsingskader dient, ziet de Afdeling dan ook geen grond. Uit de Handleiding blijkt dat met betrekking tot de schaal van bedrijven die passend worden geacht bij plattelandskernen in het algemeen als indicatie een bedrijfskavelomvang van 2.500 m² en met vrijstelling eventueel 3.500 m² wordt gehanteerd. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.5.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een aantal plaatselijke bedrijven behoefte heeft aan bedrijfsterrein. Verschillende plaatselijke bedrijven hebben kenbaar gemaakt zich te willen vestigen op het bedrijfsterrein. Mede gelet op het feit dat het merendeel van de gronden is verworven door deze bedrijven is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de directe behoefte op korte termijn van plaatselijke bedrijven aan bedrijfsterrein voldoende is aangetoond.
2.6. Het plangebied sluit aan op het terrein van de rioolwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende boombeplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing. In het plan is voorts door middel van de bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Water” beoogd te voorzien in enige landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing van het bedrijfsterrein zal echter niet kunnen voorkomen dat de landschappelijke en recreatieve waarden van het gebied in enige mate zullen worden aangetast. Gelet op de directe aansluiting van het bedrijfsterrein op het terrein van de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de beperkte omvang van het bedrijfsterrein is de Afdeling echter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een bedrijfsterrein op deze plaats de landschappelijke en recreatieve waarden niet in ernstige mate zal aantasten.
2.7. Wat betreft de door appellanten genoemde alternatieve plaats aan de Jislumerdyk overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.8. De Afdeling stelt vast dat het plan niet voorziet in een maximum oppervlaktemaat voor bouwpercelen op de gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Voorts waarborgt de regeling van artikel 3, lid B, van de planvoorschriften inzake bebouwingspercentage, (goot)hoogte, dakhelling en afstand tot de perceelsgrens evenmin een beperking van de omvang van de bedrijfsbebouwing. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het wenselijk zou zijn in de bestemmingsregeling met het oog op toekomstige mutaties van het bedrijvenbestand bij een eerstvolgende herziening een bovengrens van 3.500 m² voor bedrijfskavels op te nemen. Niet gebleken is van omstandigheden die afwijking van het bovengenoemde beleid, zoals neergelegd in het streekplan en de Handleiding, inzake de beperking van de omvang van bedrijfskavels in dit geval rechtvaardigen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in de huidige vorm niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.9. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder, door de plandelen met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” grotendeels goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover het de goedgekeurde plandelen met deze bestemming betreft. Aangezien rechtens nog maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling tevens aanleiding goedkeuring te onthouden aan deze plandelen.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 3 juni 2003, kenmerk 525165, voorzover het betreft de goedgekeurde plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden";
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen onder II.;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 57,16; het bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004.
176-459.