200306478/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heemskerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
Bij besluit van 14 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (hierna: het college) het woonhuis aan de [locatie] te Heemskerk aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 20 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2003, verzonden op 18 augustus 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Hemels, drs. A.C.M. Gerrits en C.G. van den Brink, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank is er in haar uitspraak van uitgegaan dat het belang van appellante bij de onderhavige procedure is gelegen in de mogelijkheid vergoeding te vorderen voor de door haar gestelde schade, bestaande uit de volgens appellante lagere verkoopprijs als gevolg van de aanwijzing van het woonhuis als beschermd gemeentelijk monument. Daarbij heeft de rechtbank voorts waarde toegekend aan het bestaan van een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat appellante de procedure tegen de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument zal voortzetten tot aan de Afdeling, onder welke voorwaarde het pand omstreeks augustus 2002 zou zijn verkocht aan [partij].
2.1.1. Om een procesbelang als hier bedoeld aanwezig te kunnen achten, dient appellante aannemelijk te maken dat bij het gunstig afronden van deze procedure met als gevolg dat het pand wordt afgevoerd van de monumentenlijst, zij naast de reeds overeengekomen verkoopprijs een aanvullend bedrag van [partij] zal ontvangen. Een dergelijke afspraak tussen appellante en [partij] is gesteld noch gebleken.
2.1.2. Tijdens de behandeling van haar hoger beroep heeft appellante, anders dan zij tijdens de behandeling van haar beroep bij de rechtbank nog stelde, erkend dat een ontbindende voorwaarde zoals weergegeven in 2.1.1., in de koopovereenkomst niet voorkomt. De in hoger beroep door appellante ingenomen stelling dat haar doorprocederen berust op een - overigens niet nader door haar aangegeven - afspraak tussen haar en [partij] biedt onvoldoende grond om reeds daarom procesbelang aan te nemen. Niet valt namelijk in te zien waarom [partij] als rechtsopvolger en direct belanghebbende niet zelf de verdere procedure zou hebben kunnen overnemen. Voorts is namens het college ter zitting gemotiveerd betwist dat [partij] zich zou verzetten tegen aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument.
2.2. Nu, gelet op het voorgaande, appellante, na de verkoop van het pand aan [partij], niet kon bewerkstelligen dat zij door het instellen van het beroep haar positie op enigerlei wijze kon verbeteren, was haar procesbelang bij de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument reeds ten tijde van de uitspraak op het beroep vervallen. Dit is door de rechtbank miskend. Gelet hierop moet tevens worden geoordeeld dat appellante procesbelang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak ontbeert. Het hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004