ECLI:NL:RVS:2004:AO9214

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306461/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.I.M. Peute
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte onttrekking van spoorwegovergang aan de openbaarheid door de gemeente Midden-Drenthe

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een besluit van de raad van de gemeente Midden-Drenthe, waarbij op 27 juni 2002 is besloten om de spoorwegovergang te Hooghalen onttrokken te maken aan de openbaarheid. Dit besluit werd genomen na de aanleg van een ontsluitingsweg vanaf de Geelbroekerweg, met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet. Appellanten, die zich benadeeld voelden door dit besluit, hebben bezwaar gemaakt, maar de raad verklaarde dit bezwaar op 31 oktober 2002 ongegrond. De rechtbank Assen bevestigde op 20 augustus 2003 deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 1 april 2004, waar zowel appellanten als vertegenwoordigers van de raad en ProRail aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Appellanten voerden aan dat de raad niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid, vooral gezien hun persoonlijke belangen voor recreatief gebruik van de overgang. De rechtbank had echter terecht overwogen dat het algemeen veiligheidsbelang dat met de onttrekking was gediend, zwaarder woog dan de individuele belangen van appellanten.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten tot onttrekking van de spoorwegovergang. De door appellanten ingebrachte adhesiebetuigingen van omwonenden werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd opgemerkt dat appellanten mogelijk een beroep konden doen op de nadeelcompensatieregeling van de Nederlandse Spoorwegen in verband met eventuele schade door de onttrekking.

Uitspraak

200306461/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 augustus 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Midden-Drenthe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de raad van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de raad) met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet vastgesteld over te gaan tot de onttrekking aan de openbaarheid van de spoorwegovergang te Hooghalen, nadat de ontsluitingsweg vanaf de Geelbroekerweg is aangelegd.
Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 oktober 2003 heeft Railinfrabeheer B.V., h.o.d.n. ProRail (hierna: ProRail), die door de Afdeling op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 31 oktober 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar appellanten in persoon en de raad, vertegenwoordigd door J.J. de Muinck en J. Jelsma, beiden ambtenaar bij de gemeente, en ProRail, vertegenwoordigd door mr. E. de Vries en ing. J.W.A. Ellenbroek, beiden werkzaam bij Prorail, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben betoogd komt grotendeels neer op een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde en door de rechtbank behandelde gronden. De rechtbank heeft daarbij terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden staande gehouden dat de raad niet in redelijkheid het (algemeen) veiligheidsbelang dat met de onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid is gediend heeft kunnen laten prevaleren boven de individuele belangen van appellanten, die hoofdzakelijk zijn gelegen in het persoonlijk gebruik van de overgang voor recreatieve doeleinden.
De door appellanten in hoger beroep ter nadere adstructie van hun standpunt overgelegde adhesiebetuigingen van omwonenden en de vereniging “vereniging brede overleggroep kleine dorpen in Drenthe” kunnen niet aan dit oordeel afdoen, reeds omdat hieraan niet de door appellanten gewenste waarde kan worden gehecht.
2.2. De conclusie is dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet de spoorwegovergang te Hooghalen aan de openbaarheid kon ontrekken.
2.3. Overigens wordt nog opgemerkt dat, voorzover appellanten menen dat zij schade zullen lijden in verband met een mogelijke waardedaling van hun woning als gevolg van de - in bezwaar gehandhaafde - onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid, voor hen, zoals ter zitting van de zijde van ProRail naar voren is gebracht, in elk geval de mogelijkheid bestaat een beroep te doen op de nadeelcompensatieregeling van de Nederlandse Spoorwegen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Peute
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
391.