ECLI:NL:RVS:2004:AO9214
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- S.I.M. Peute
- Rechtspraak.nl
Onterechte onttrekking van spoorwegovergang aan de openbaarheid door de gemeente Midden-Drenthe
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een besluit van de raad van de gemeente Midden-Drenthe, waarbij op 27 juni 2002 is besloten om de spoorwegovergang te Hooghalen onttrokken te maken aan de openbaarheid. Dit besluit werd genomen na de aanleg van een ontsluitingsweg vanaf de Geelbroekerweg, met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet. Appellanten, die zich benadeeld voelden door dit besluit, hebben bezwaar gemaakt, maar de raad verklaarde dit bezwaar op 31 oktober 2002 ongegrond. De rechtbank Assen bevestigde op 20 augustus 2003 deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.
Tijdens de zitting op 1 april 2004, waar zowel appellanten als vertegenwoordigers van de raad en ProRail aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Appellanten voerden aan dat de raad niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid, vooral gezien hun persoonlijke belangen voor recreatief gebruik van de overgang. De rechtbank had echter terecht overwogen dat het algemeen veiligheidsbelang dat met de onttrekking was gediend, zwaarder woog dan de individuele belangen van appellanten.
De Raad van State concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten tot onttrekking van de spoorwegovergang. De door appellanten ingebrachte adhesiebetuigingen van omwonenden werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd opgemerkt dat appellanten mogelijk een beroep konden doen op de nadeelcompensatieregeling van de Nederlandse Spoorwegen in verband met eventuele schade door de onttrekking.