ECLI:NL:RVS:2004:AO8963

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307722/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en gezondheidsrisico's onder artikel 3 EVRM

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 17 oktober 2003 haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond verklaarde. Appellante, die besmet is met het HIV-virus en onder specialistische behandeling staat, heeft in haar aanvullend beroepschrift melding gemaakt van haar gezondheidssituatie. De rechtbank heeft echter haar beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ten onrechte in strijd met de goede procesorde geacht, omdat appellante reeds vóór de zitting had aangegeven dat haar gezondheidssituatie van belang was voor haar asielaanvraag.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de feiten die appellante had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de rechtbank, gelet op artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ambtshalve de rechtsgronden had moeten aanvullen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moet oordelen over de proceskosten in de zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen, vooral wanneer de gezondheid van de aanvrager in het geding is. De Raad van State heeft de kosten van de behandeling van het hoger beroep vastgesteld op € 322,00, maar laat de beslissing over de vergoeding van deze kosten aan de rechtbank over.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200307722/1.
Datum uitspraak: 20 april 2004
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 17 oktober 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 oktober 2003, verzonden op 23 oktober 2003, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 december 2003 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan de minister in zijn reactie van 8 december 2003 betoogt, is voldaan aan het bepaalde in artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), nu de advocaat, die het hoger-beroepschrift heeft ondertekend, heeft verklaard dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk is gevolmachtigd.
2.2. In grief I klaagt appellante dat de rechtbank het door haar ter zitting gedane beroep op artikel 3 van het van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) ten onrechte in strijd met de goede procesorde heeft geacht. Appellante betoogt dat de rechtbank haar beroep op die bepaling niet buiten beschouwing had mogen laten, omdat zij van haar gezondheidssituatie reeds vóór de zitting melding had gemaakt.
2.2.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
Ingevolge artikel 8:69, tweede lid, van de Awb vult de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden aan.
2.2.2. Bij uitspraak van 11 april 2003 (zaak no. 200301121/1, JV 2003/225) heeft de Afdeling geoordeeld dat voor een vreemdeling, die bescherming van de Nederlandse autoriteiten wenst in te roepen tegen een reëel risico op een behandeling, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, de indiening van een aanvraag, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 de aangewezen weg is en heeft zij aldus het destijds door de minister ingenomen standpunt, dat de door een vreemdeling op grond van zijn medische toestand ingeroepen bescherming van artikel 3 van het EVRM alleen kan worden beoordeeld in het kader van een aanvraag tot een verblijfsvergunning regulier, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, verworpen.
2.2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante besmet is met het HIV-virus en dat zij hiervoor onder specialistische behandeling staat.
In het aanvullend beroepschrift van 24 september 2002 heeft appellante reeds melding gemaakt van die besmetting en het feit dat zij hiervoor onder specialistische behandeling staat.
Aangezien appellante derhalve de feiten op basis waarvan zij ter zitting van de rechtbank op 22 mei 2003 na afkomen van voormelde uitspraak de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde grond heeft ingeroepen, voordien had aangevoerd, is de rechtbank daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 8:69, tweede lid, van de Awb, onder de gegeven omstandigheden ten onrechte met inroepen van de goede procesorde voorbijgegaan.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief II behoeft geen bespreking. De Afdeling acht termen aanwezig de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terug te wijzen, om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.4. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskosten in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank die ook over de proceskosten in beroep zal dienen te oordelen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 17 oktober 2003 in zaak nr. AWB 02/64776;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op € 322,00, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.W. Dreessen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Dreessen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2004
Verzonden: 20 april 2004
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,