200308792/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 november 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft appellant afwijzend beslist op een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade.
Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2003 herroepen en ingetrokken.
Bij uitspraak van 13 november 2003, verzonden op 14 november 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing moet nemen met inachtneming van hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, is verschenen. Voorts is daar [verzoeker], in persoon, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het beslist op het bezwaar, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:3, van de Awb kan – samengevat - van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord of indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen.
2.2. Vaststaat dat [verzoeker] niet is gehoord voordat appellant op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat [verzoeker] behoort tot de ‘belanghebbenden’ ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en dat zich geen van de gronden genoemd in artikel 7:3, van de Awb voordoen. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht en op juiste gronden geoordeeld dat het besluit van 15 augustus 2003 reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
2.3. Bij besluit van 25 juni 2001 heeft appellant het verzoek van [verzoeker] van 12 januari 1999 om toestemming voor het innemen met zijn woonschip van een ligplaats in de Oude Rijn bij de Torenvlietbrug in de gemeente Valkenburg, afgewezen. Bij besluit van 5 november 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 25 juni 2001 ingetrokken omdat dit besluit onbevoegd was genomen. Hiertegen heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 oktober 2002 heeft de rechtbank het besluit van 5 november 2001 vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2001 herroepen omdat aan appellant geen wettelijke bevoegdheid toekwam op basis waarvan dat besluit kon worden genomen.
2.4. [verzoeker] heeft zijn verzoek om schadevergoeding doen steunen op door hem gestelde materiële en immateriële schade die zou zijn veroorzaakt door het onrechtmatige besluit van 25 juni 2001, waardoor zijn woonschip volgens hem moest worden opgeslagen en vernietigd en hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft.
2.5. In zijn besluit op bezwaar van 15 augustus 2003 heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat, nu de rechtbank het besluit van 25 juni 2001 heeft herroepen omdat aan appellant geen wettelijke bevoegdheid toekwam op basis waarvan dat besluit kon worden genomen, geen schadeveroorzakend besluit aan het verzoek om schadevergoeding ten grondslag ligt.
2.6. Gelet op de bewoordingen van het verzoek om schadevergoeding van [verzoeker] is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek is gedaan naar aanleiding van de vernietiging van het besluit van 5 november 2001 en de herroeping van het besluit van 25 juni 2001 door de rechtbank. Met deze uitspraak van de rechtbank, waartegen door appellant geen hoger beroep is ingesteld, is gegeven dat sprake is van onrechtmatige besluiten. Dat appellant het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit onbevoegd heeft genomen, doet hieraan, anders dan hij betoogt, niet af. De reactie van appellant van 18 maart 2003 op het verzoek om schadevergoeding is, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld, een zuiver schadebesluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. De voorzieningenrechter is derhalve terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004