ECLI:NL:RVS:2004:AO8843

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402361/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in milieurechtelijke vergunningverlening voor metaalbewerkend bedrijf

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 april 2004 uitspraak gedaan over verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een vergunning verleend op 18 februari 2004 voor het oprichten en in werking hebben van een metaalbewerkend bedrijf. De vergunninghoudster had de vergunning verkregen op basis van de Wet milieubeheer, maar tegen deze vergunning zijn door verschillende verzoekers bezwaren ingediend. De verzoekers stelden dat de vergunning niet in overeenstemming was met de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant, met name in verband met de activiteiten die in het grondwaterbeschermingsgebied plaatsvinden.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 april 2004. Verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, en verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door verschillende gemachtigden, hebben hun bezwaren toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door A.W. Bakker, heeft de vergunning verdedigd. De Voorzitter heeft overwogen dat de bezwaren van verzoekers sub 2 niet ontvankelijk zijn, omdat zij geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Voor verzoeker sub 1 heeft de Voorzitter echter aanleiding gezien om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er twijfels bestonden over de naleving van de Provinciale Milieuverordening.

De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel te schorsen en heeft de gemeente Eersel gelast om het griffierecht aan verzoeker sub 1 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van belangen in milieurechtelijke procedures en de noodzaak van een gedegen onderzoek naar de gevolgen van vergunningverlening voor de omgeving.

Uitspraak

200402361/2.
Datum uitspraak: 28 april 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
2. [verzoekers sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2004, kenmerk WMV 03/17, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een metaalbewerkend bedrijf aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […] (gedeeltelijk). Dit besluit is op 19 februari 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, en verzoekers sub 2 bij brief van 18 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2004, beroep ingesteld. Verzoeker sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 7 april 2004.
Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 april 2004, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, ambtenaar van de provincie, verzoekers sub 2, waarvan [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.W. Bakker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en A.M.W.A.M. van der Linden, gemachtigden, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Verzoekers sub 2 hebben de door hen aangevoerde gronden, behoudens de gronden inzake geluidhinder, veiligheid in verband met verkeersbewegingen en brandgevaar, de overlast en gevaar verbonden aan de opslag van materiaal, naleving en handhaving, de negatieve uitstraling op de woonwijk, het niet thuishoren in de woonwijk en de bouwvergunning, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoekers sub 2 redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter gaat er daarom vanuit dat de Afdeling het beroep van verzoekers sub 2 in zoverre niet-ontvankelijk zal oordelen. De Voorzitter ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Voorzover verzoekers sub 2 bezwaren hebben aangevoerd met betrekking tot het aspect geluidhinder en verkeeroverlast overweegt de Voorzitter dat naar zijn voorlopig oordeel niet is gebleken dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare geluidhinder dan wel verkeeroverlast niet hoeft te worden gevreesd. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. In hetgeen verzoekers sub 2 voor het overige hebben aangevoerd ziet de Voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de Voorzitter op dat, voorzover de bezwaren van verzoekers sub 2 zien op de naleving en handhaving, de Algemene wet bestuursrecht voorziet in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Ook kan handhavend worden opgetreden tegen activiteiten waarvoor geen vergunning is verleend.
2.4. Verzoeker sub 1 heeft aangevoerd dat de oprichting van het onderhavige bedrijf in het grondwaterbeschermingsgebied Vessem volgens de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant (hierna: de verordening) niet is toegestaan nu de activiteiten van het bedrijf voorkomen op de grijze lijst van deze verordening. Stralen komt als zodanig niet voor op de grijze lijst van de verordening, maar volgens verzoeker sub 1 komt dit overeen met slijpen/polijsten dat wel op deze lijst staat.
2.4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de oprichting van de onderhavige inrichting niet in strijd is met de verordening. Volgens hem heeft de activiteit stralen volgens de brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de brochure) een bodemindex van 1. Categorieën van inrichtingen die volgens de brochure een bodemindex van 1 hebben mogen volgens de verordening wel worden opgericht, aldus verweerder. Het stralen komt volgens verweerder niet overeen met slijpen/polijsten aangezien het een andere bewerkingstechniek betreft. Bij slijpen/polijsten wordt volgens hem vloeistof toegevoegd en bij stralen niet. Verder heeft verweerder gesteld dat poedercoaten in combinatie met moffelen niet wordt genoemd in de brochure en niet voorkomt op de grijze of zwarte lijst van de verordening. Het poedercoaten kan volgens verweerder niet vergeleken worden met het lakspuiten – dat in combinatie met moffelen volgens de brochure een bodemindex 2 heeft en voorkomt op de grijze lijst van de verordening – nu bij poedercoaten geen gebruik wordt gemaakt van bodembedreigende vloeistoffen. Het poeder bevat ook geen schadelijke stoffen en is anders dan lak een droge stof waaraan geen vloeistoffen worden toegevoegd, aldus verweerder. Het moffelen zou geen bedreiging voor het grondwater vormen. Daarom, zo stelt verweerder, is ook hier bodemindex 1 van toepassing en bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de oprichting van het onderhavige bedrijf.
2.4.2. De Voorzitter overweegt dat bovenstaand aspect nader onderzoek vergt. De onderhavige procedure leent zich hier echter niet voor. Aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening zal zonodig in het kader van de bodemprocedure worden gevraagd hierover een deskundigenbericht uit te brengen.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekers sub 2 af te wijzen en van verzoeker sub 1 toe te wijzen. Mede gelet op de betrokken belangen ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verzoekers sub 2 bestaat geen aanleiding. Van proceskosten van verzoeker sub 1 die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 18 februari 2004, kenmerk WMV 03/17;
II. wijst het verzoek van verzoekers sub 2 af;
III. gelast dat de gemeente Eersel aan verzoeker sub 1 het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004.
373.