ECLI:NL:RVS:2004:AO8448

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving van geluidshinder door Prorail

In deze zaak heeft verzoekster op 6 augustus 2003 de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzocht om handhavingsmaatregelen te treffen tegen de besloten vennootschap Prorail. Dit verzoek was gebaseerd op de Wet geluidhinder in combinatie met de Wet milieubeheer, omdat verzoekster geluidshinder ondervond door het niet-naleven van artikel 19 van het Besluit geluidhinder spoorwegen door Prorail. Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek, heeft verzoekster op 26 januari 2004 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft zij op 25 februari 2004 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 15 maart 2004 is ingediend.

De Voorzitter heeft op 31 maart 2004 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. de Waard. De verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van het ministerie, en ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, waren ook aanwezig. De Voorzitter heeft overwogen dat het gemeentebestuur van Kapelle niet bevoegd was om op het verzoek van verzoekster te beslissen en dat het verzoek op 27 augustus 2003 naar de verweerder was doorgestuurd. De verweerder heeft niet tijdig beslist op het verzoek, wat in strijd is met de wettelijke termijn van vier weken zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening gegrond is en heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgedragen om binnen twee weken het verzoek om handhaving door te sturen naar de gemeente Kapelle. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,00, en dient het griffierecht van € 116,00 aan verzoekster te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 april 2004.

Uitspraak

200402132/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 6 augustus 2003 verweerder verzocht krachtens de Wet geluidhinder in samenhang met de Wet milieubeheer handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van het niet-naleven door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Prorail” van de verplichtingen van artikel 19 van het Besluit geluidhinder spoorwegen als gevolg waarvan door verzoekster geluidhinder wordt ondervonden.
Bij brief van 26 januari 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij brief van 25 februari 2004, bij de arrondissementsrechtbank te Middelburg ingekomen op 27 februari 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht naar de Raad van State doorgezonden, alwaar het is binnengekomen op 15 maart 2004.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink, ir. D.G. de Gruijter en N. de Bruijn, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en ir. J.J. van Willigenburg, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 148, tweede lid, van de Wet geluidhinder zijn met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde de artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing.
Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een ieder aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, wordt de beschikking op een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid, gedaan verzoek zo spoedig mogelijk gegeven, doch uiterlijk vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
2.2. Het gemeentebestuur van Kapelle heeft zich niet bevoegd geacht op het door verzoekster bij hem ingediende verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen te beslissen en heeft het verzoek op 27 augustus 2003 doorgezonden naar verweerder. Het verzoek vermeldt als datum van binnenkomst bij verweerder 29 augustus 2003.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder van mening is dat hij bevoegd is om op het verzoek om handhaving te beslissen. Vaststaat dat verweerder niet tijdig, binnen de in artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde termijn van vier weken, op het verzoek heeft beslist dan wel het verzoek heeft teruggestuurd naar de gemeente Kapelle.
2.3. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
2.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit geluidhinder spoorwegen (hierna: het Besluit) wordt onder wijziging van een spoorweg verstaan: een wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidbelasting vanwege die spoorweg in acht moeten worden genomen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit wordt, voorzover hier van belang, tot wijziging van een spoorweg niet overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad krachtens artikel 21, eerste lid, genomen naar aanleiding van een door de spoorwegexploitant aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een overeenkomstig artikel 20 ingesteld onderzoek.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit, voorzover hier van belang, neemt de gemeenteraad binnen zes maanden nadat de resultaten van het in artikel 20 bedoelde onderzoek zijn verkregen, een besluit als bedoeld in artikel 19, bepalende welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting die de spoorweg binnen de zone zal veroorzaken, de waarden die ingevolge de artikelen 7 tot en met 11 als ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt, te boven zou gaan.
2.5. De Voorzitter overweegt dat uit artikel 19 van het Besluit volgt dat in geval sprake is van een verhoging van de maatgevende intensiteit van door Onze Minister te bepalen categorieën railvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten met 45% of meer (dat wil zeggen: in geval sprake is van een wijziging van een spoorweg in de zin van het Besluit), een met een overeenkomstige toepassing van artikel 21, eerste lid, genomen besluit van de gemeenteraad is vereist alvorens tot wijziging van een spoorweg mag worden overgegaan. Gelet op artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet, houdt het vorenstaande in dat het gemeentebestuur van Kapelle bevoegd is tot handhaving van artikel 19 van het Besluit over te gaan. Het gemeentebestuur zal dan ook moeten beslissen op het door verzoekster ingediende verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van het niet-naleven van de verplichtingen van artikel 19 van het Besluit geluidhinder spoorwegen als gevolg waarvan door verzoekster geluidhinder wordt ondervonden.
2.6. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient als gegrond te worden toegewezen. De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer binnen twee weken na verzending van deze uitspraak het verzoek om handhaving van verzoekster doorzendt naar de gemeente Kapelle;
II. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
191-353.