ECLI:NL:RVS:2004:AO8445
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- D. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan exploitant van inrichting
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], die bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Putten. Dit besluit, genomen op 9 februari 2004, hield in dat aan [verzoeker B], als exploitant van een inrichting, een last onder dwangsom werd opgelegd van € 1.000,- per week bij overtreding van artikel 8.1, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer. Het maximum te verbeuren bedrag was vastgesteld op € 20.000,-.
Verzoekers stelden dat de opgelegde dwangsom niet te rechtvaardigen was, omdat de procedure voor een in 1997 ingediende aanvraag nog niet was afgerond. Zij betoogden dat verweerder eerst deze procedure had moeten afronden en de mogelijkheid tot legalisatie had moeten onderzoeken voordat tot handhaving werd overgegaan. Tijdens de zitting op 16 april 2004 werd duidelijk dat er nog geen definitieve beslissing was genomen op de aanvraag uit 1997, wat verweerder ter zitting ook bevestigde.
De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relevante feiten en het besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. Daarom werd besloten om de last onder dwangsom te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Putten veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, tot een bedrag van € 686,27, en werd gelast dat de gemeente het griffierecht van € 136,00 aan verzoekers vergoedt.