ECLI:NL:RVS:2004:AO8442

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402476/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 3 februari 2004 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was opgelegd omdat de inrichting van verzoeker op het perceel Hellegatsweg 2a te Willemstad in strijd was met de vergunning van 13 september 1995 en de Wet milieubeheer. De dwangsom was vastgesteld op € 750,00 per week voor de overtreding van voorschrift 5.2.2 en € 1.000,00 per week voor de overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, met een maximum van respectievelijk € 15.000,00 en € 20.000,00. De begunstigingstermijn eindigde op 31 maart 2004.

Verzoeker heeft op 22 maart 2004 de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat er volgens hem zicht was op legalisatie van de situatie. Hij stelde dat er op 1 september 2004 een nieuw depot in gebruik zou worden genomen dat zou voldoen aan de milieuwetgeving. De Voorzitter heeft het verzoek op 6 april 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Voorzitter overwoog dat er een procedure werd gestart om het ingediende gedoogverzoek van verzoeker te beoordelen. Hoewel het starten van deze procedure geen garantie bood voor het afgeven van een gedoogverklaring, was er volgens de Voorzitter aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen. De bestaande bedrijfsvoering zou niet zodanig nadelig voor het milieu zijn dat deze niet kon voortduren in afwachting van de beslissing op bezwaar. De Voorzitter besloot om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en gelastte de provincie Noord-Brabant om het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

200402476/1.
Datum uitspraak: 20 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk 971408, verzonden op 6 februari 2004, heeft verweerder aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 750,00 per week dat ten aanzien van de inrichting van verzoeker op het perceel Hellegatsweg 2a te Willemstad het aan de vergunning van 13 september 1995 verbonden voorschrift 5.2.2 wordt overtreden en op € 1.000,00 per week dat artikel 8.1 van de Wet milieubeheer wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, is vastgesteld op respectievelijk € 15.000,00 en € 20.000,00. De begunstigingstermijn eindigt op 31 maart 2004.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 april 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne en W. Voorberg, ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoeker betoogt dat er concreet zicht bestaat op legalisatie. Hij voert aan dat op 1 september 2004 een nieuw depot in gebruik zal worden genomen dat zal voldoen aan de vigerende milieuwetgeving. Voorts stelt hij dat op 1 september 2003 met verweerder is afgesproken dat de huidige activiteiten op de vloer van de inrichting mogen worden voortgezet totdat de nieuwe servicekade in gebruik is genomen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
2.2. De Voorzitter maakt uit de brieven van verweerder van 31 maart 2004 en van 5 april 2004 op dat door verweerder een procedure wordt gestart om het op 10 maart 2004 ingediende gedoogverzoek van verzoeker te beoordelen. Indien wordt overgegaan tot het afgeven van een gedoogverklaring zal het bestreden besluit worden ingetrokken, zo blijkt uit deze brieven. Hoewel volgens de tweede brief het starten van de procedure om te komen tot een gedoogverklaring niet garandeert dat deze zal worden afgegeven, ziet de Voorzitter in het vorenstaande aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen dat legalisering niet uitgesloten is en dat de bestaande bedrijfsvoering niet van dien aard is gebleken te zijn dat de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu zich keren tegen een voortzetting daarvan in afwachting van de beslissing op bezwaar.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 februari 2004, kenmerk 971408, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2004
255-446.