ECLI:NL:RVS:2004:AO8442
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E.M.H. Hirsch Ballin
- J. Heijerman
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 3 februari 2004 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was opgelegd omdat de inrichting van verzoeker op het perceel Hellegatsweg 2a te Willemstad in strijd was met de vergunning van 13 september 1995 en de Wet milieubeheer. De dwangsom was vastgesteld op € 750,00 per week voor de overtreding van voorschrift 5.2.2 en € 1.000,00 per week voor de overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, met een maximum van respectievelijk € 15.000,00 en € 20.000,00. De begunstigingstermijn eindigde op 31 maart 2004.
Verzoeker heeft op 22 maart 2004 de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat er volgens hem zicht was op legalisatie van de situatie. Hij stelde dat er op 1 september 2004 een nieuw depot in gebruik zou worden genomen dat zou voldoen aan de milieuwetgeving. De Voorzitter heeft het verzoek op 6 april 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
De Voorzitter overwoog dat er een procedure werd gestart om het ingediende gedoogverzoek van verzoeker te beoordelen. Hoewel het starten van deze procedure geen garantie bood voor het afgeven van een gedoogverklaring, was er volgens de Voorzitter aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen. De bestaande bedrijfsvoering zou niet zodanig nadelig voor het milieu zijn dat deze niet kon voortduren in afwachting van de beslissing op bezwaar. De Voorzitter besloot om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en gelastte de provincie Noord-Brabant om het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.