ECLI:NL:RVS:2004:AO8440

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402491/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woninguitbreiding in Haarlem

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning die op 10 september 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem is verleend voor de uitbreiding van een woning op een perceel in Haarlem. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 30 september 2003 het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem, welke uitspraak op 9 maart 2004 ongegrond werd verklaard. Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 8 april 2004 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers en hun gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van het college en andere betrokken partijen aanwezig waren.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er gerede twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de bouwvergunning, met name in relatie tot het uitwerkingsplan en de eisen voor parkeren op eigen terrein. De Voorzitter concludeert dat de aangevallen uitspraak en het besluit van het college in de bodemprocedure mogelijk niet in stand zullen blijven, wat aanleiding geeft om een voorlopige voorziening te treffen. De besluiten van het college van 10 september 2002 en 30 september 2003 worden geschorst. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekers en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2004.

Uitspraak

200402491/2.
Datum uitspraak: 22 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 9 maart 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2004, verzonden op 11 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 april 2004.
Bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 april 2004, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. C. Lubben, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Rooth, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [vergunninghouder] en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. E.V. van Hardeveld, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van een bestaande woning tot twee appartementen op onderscheidenlijk de begane grond en de eerste verdieping. Op de tweede verdieping, die boven een eigen voordeur heeft, maar bereikbaar is langs dezelfde trap als die toegang gevend tot de eerste verdieping, voorziet het bouwplan in een ruimte die volgens het college door de bewoners van de ondergelegen verdiepingen zal worden gebruikt als kantoor-/bedrijfsruimte.
2.3. De Voorzitter is er niet volledig van overtuigd dat het college het bouwplan met juistheid heeft getoetst aan de voorschriften van het in 1995 vastgestelde “Uitwerkingsplan Woongebied Zuiderpolder”. Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van die vraag, dit zal in de bodemprocedure moeten geschieden. Daarnaast bestaat echter, mede gelet op de voor het besluit van 30 september 2003 namens het college verleende splitsingsvergunning voor het splitsen van de bestaande woning in twee woonappartementen en een bedrijfsappartement met een oppervlakte van 88 m², gerede twijfel of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 6 juncto artikel 4, lid 2, aanhef en onder f, van de voorschriften van dit uitwerkingsplan en of wordt voldaan aan de eis van parkeren op eigen terrein. Tot slot staat, gegeven onder meer de terughoudendheid van de toetsing door de welstandscommissie in haar advies van 15 juli 2003, voor de Voorzitter geenszins vast dat het college dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen.
2.4. Alles bijeengenomen bestaat zodanige twijfel dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 30 september 2003 in de bodemprocedure in stand zullen blijven, dat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van onderscheidenlijk 10 september 2002 (nr. 2002/0837/01) en 30 september 2003 (kenmerk CS/bo/02/1148);
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 674,36, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Haarlem te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Haarlem aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2004
201.