ECLI:NL:RVS:2004:AO8434

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303086/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van de POL-aanvulling N293, Oosttangent Roermond door provinciale staten van Limburg

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de "POL-aanvulling N293, Oosttangent Roermond" door de provinciale staten van Limburg. Het besluit tot vaststelling vond plaats op 21 februari 2003. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, een particulier en een onderneming, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de vaststelling van de POL-aanvulling niet rechtmatig is, omdat er onvoldoende ruimte zou zijn voor de aanleg van de N293 en dat de bereikbaarheid van hun percelen in het geding is. De Raad van State heeft de zaak op 15 april 2004 behandeld en heeft de argumenten van de appellanten zorgvuldig gewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat er voldoende ruimte is voor de aanleg van de N293 en dat de ontsluiting van de betrokken percelen niet in gevaar komt. De Afdeling verwijst naar het deskundigenbericht en de beschikbare gegevens die de stellingen van de appellanten weerleggen. De Raad van State concludeert dat de beroepsgronden van de appellanten ongegrond zijn en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 april 2004.

Uitspraak

200303086/1.
Datum uitspraak: 28 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2]], gevestigd te [plaats],
en
provinciale staten van Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2003 hebben verweerders de “POL-aanvulling N293, Oosttangent Roermond” (verder: POL-aanvulling) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 13 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003 en appellante sub 2 bij brief van 19 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 11 juni 2003.
Bij brief van 19 augustus 2003 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 november 2003 (verder: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2004, waar appellant sub 1 in persoon en bijgestaan door mr. M.M. de Vaal, gemachtigde, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat te Weert, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn daar ing. M.M.J.C. Lücker, mr. H.J.M. Achten en ir. H.J.M. Luijpers, ambtenaren van de provincie, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 februari 2004 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met de invoering van een rijksprojectenprocedure van 20 november 2003 (Stb. 519). Bij deze wet is onder meer artikel 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gewijzigd.
Nu het ontwerp van het streekplan ter inzage is gelegd vóór 1 februari 2004 volgt uit artikel V van deze wet dat op dit geschil artikel 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat voor dit tijdstip luidde, van toepassing is.
2.2. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO), voorzover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het hele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voorzover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 56, eerste lid, van de WRO kan door een ieder beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.
Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.
2.3. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen.
Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.
2.4. Verweerders hebben in de POL-aanvulling beoogd de weg Oosttangent Roermond, de N293, aan te geven. Daarbij hebben zij onder meer twee concrete beleidsbeslissingen opgenomen:
”De functie en het ruimtebeslag van de twee tracédelen van de N293 zoals deze zijn opgenomen in deze POL-aanvulling N293 (plan en plankaarten 2a en 2b) die provinciale staten op 21 februari 2003 hebben vastgesteld.”
2.5. [appellant sub 1] stelt dat verweerders de POL-aanvulling niet hebben kunnen vaststellen, aangezien tussen zijn perceel en de nabijgelegen spoorbaan onvoldoende ruimte is om de N293 aan te leggen. Tevens vreest [appellant sub 1] dat zijn woning aan de Heidebaan niet meer bereikbaar zal zijn in het geval de Heidebaan komt te vervallen. Voorts stelt hij dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de veiligheid ter plaatse, in verband hiermee wijst hij ook op het meterhuisje of gasstation naast het beoogde tracé.
2.6. Verweerders stellen zich op het standpunt dat voldoende ruimte bestaat voor de aanleg van de N293. De woning van [appellant sub 1] zal bereikbaar blijven, aldus verweerders. Daarnaast stellen zij dat voldoende onderzoek is verricht naar de veiligheid ter plaatse.
2.7. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is gebleken dat de afstand tussen het perceel van [appellant sub 1] en de ruimte ten behoeve van de aanleg van de N293 met naastgelegen bijhorende voorzieningen zoals bermen (verder: het ruimtebeslag) ongeveer 5 meter bedraagt. Daarnaast is gebleken dat het ruimtebeslag tussen genoemd perceel en de spoorlijn ongeveer 40 meter breed is. Ter plaatse is voor de breedte van de N293 en de wegbermen uitgegaan van 30 tot 31,50 meter.
De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet van de kaarten en de daarop aangegeven afstanden zoals opgenomen in de POL-aanvulling hebben kunnen uitgaan.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] voldoende ruimte bestaat voor de aanleg van de N293.
2.8. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de Heidebaan ter hoogte van buurtschap ’t Heystert, waartoe ook het perceel van [appellant sub 1] behoort, behouden kan blijven. Niet aannemelijk is geworden dat na de aanleg van de N293 de ontsluiting van buurtschap ’t Heystert niet over de Heidebaan zal kunnen verlopen. Hieraan doet niet af dat de Heidebaan mogelijk enigszins zal moeten worden aangepast.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat de Heidebaan niet zal kunnen blijven bestaan, noch dat de woning van [appellant sub 1] onbereikbaar zal worden.
Gelet hierop hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ontsluiting in het kader van het bestemmingsplan uitgewerkt kan worden.
2.9. Tenslotte is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerders onvoldoende onderzoek naar de externe veiligheid, mede ten aanzien van het meterhuisje of gasstation, hebben verricht. Hierbij neemt zij in aanmerking dat in het milieu-effectrapport dat is opgesteld ten behoeve van de POL-aanvulling het onderzoek naar de externe veiligheid is beschreven. Overigens is uit dit rapport noch uit het advies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage gebleken van overschrijding van de uit een oogpunt van externe veiligheid gestelde grenswaarden voor het zogenoemde individueel risico of het groepsrisico.
2.10. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in de beroepsgronden van [appellant sub 1] in redelijkheid geen beletsel behoefden te zien de POL-aanvulling vast te stellen.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.11. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de vaststelling van de POL-aanvulling. Zij meent dat de afstand van haar perceel tot het ruimtebeslag van de N293 onjuist is weergegeven en dat de hierdoor benodigde verschuiving van de N293 in noordelijke richting voor haar onderneming zeer nadelige gevolgen met zich zal brengen. Daarnaast stelt [appellante sub 2] dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de ontsluiting van ’t Heystert, waar haar onderneming is gevestigd.
2.12. Verweerders stellen zich op het standpunt dat bij de planvorming en het wegontwerp de bereikbaarheid van buurtschap ’t Heystert, waar het bedrijf van [appellante sub 2] is gevestigd, een belangrijk uitgangspunt is geweest. Dit blijkt dan ook uit het voorlopig ontwerp van de N293 ter plaatse, aldus verweerders. Voorts stellen zij dat gelet op het uitgangspunt van een bruto wegprofiel van 30 meter breed ter plaatse voldoende ruimte is voor het in de POL-aanvulling vastgestelde ruimtebeslag van de N293, ook in het geval geen gebruik wordt gemaakt van het perceel E 6280 van NS/Prorail.
2.13. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is gebleken dat de afstand van het perceel van [appellante sub 2] tot het ruimtebeslag voor het in de POL-aanvulling voorziene tracé van de N293 ongeveer 4 meter bedraagt. Daarnaast is gebleken dat de strook grond tussen het perceel van [appellante sub 2] en het perceel E 6280 van NS/Prorail ongeveer 42 meter breed is. Ter hoogte van het perceel van [appellante sub 2] is voor de breedte van de Heidebaan uitgegaan van 6 meter en is voor de breedte van de N293 uitgegaan van ongeveer 30 meter.
De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet van de kaarten en de daarop aangegeven afstanden zoals opgenomen in de POL-aanvulling hebben kunnen uitgaan.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter hoogte van het perceel van [appellante sub 2] voldoende ruimte bestaat voor de aanleg van de N293.
2.14. Voorts overweegt de Afdeling, mede gelet op de overwegingen 2.8 en 2.13, dat niet aannemelijk is geworden dat de aanleg van de N293 ontsluiting van het bedrijf van [appellante sub 2] niet mogelijk maakt. Hierbij neemt zij in aanmerking het voorlopig ontwerp van verweerders, waarin ter hoogte van het perceel van [appellante sub 2] de Heidebaan deels binnen het ruimtebeslag is opgenomen. Tevens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat verweerders bij de ontwikkeling van de plannen zoals neergelegd in de POL-aanvulling uitvoerig aandacht hebben besteed aan de ontsluiting van buurtschap ’t Heystert over de Heidebaan. Gelet hierop hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ontsluiting in het kader van het bestemmingsplan uitgewerkt kan worden.
2.15. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in de beroepsgronden van [appellante sub 2] in redelijkheid geen beletsel behoefden te zien de POL-aanvulling vast te stellen.
In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004
12-447.