ECLI:NL:RVS:2004:AO8012

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306789/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor opslaghallen in Stein en de beoordeling van welstandseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het college van burgemeester en wethouders van Stein een bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van drie opslaghallen. De vergunninghoudster kreeg op 20 augustus 2002 toestemming voor de bouw op een perceel in Stein. Appellanten, bewoners van Stein, maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 17 december 2002. De rechtbank Maastricht bevestigde op 10 september 2003 dat het college terecht had gehandeld, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State, in de persoon van de enkelvoudige kamer, heeft de zaak behandeld op 6 april 2003. De appellanten betoogden dat de rechtbank had miskend dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met redelijke eisen van welstand. Ze stelden dat de opslaghallen niet in de woonomgeving passen. De Raad van State oordeelde echter dat het college zich terecht had gebaseerd op het positieve stempeladvies van de welstandscommissie, die het bouwplan aanvaardbaar achtte onder bepaalde voorwaarden.

De Raad van State concludeerde dat het college de bouwvergunning mocht verlenen, omdat het bouwplan voldeed aan het geldende bestemmingsplan. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen weigeringsgronden waren op basis van de Woningwet. Het hoger beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200306789/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Stein,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 september 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie opslaghallen op het perceel kadastraal bekend gemeente Stein, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te Stein (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 december 2002 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 22 december 2003 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2003, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.W.M. van Kuijck en R.H.F.M. Wilbers, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door drs. R.G.E. Eggen, bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Maastricht.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van drie opslaghallen met een hoogte van 10.70 meter.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens appellanten passen de opslaghallen niet in de naaste woonomgeving.
Dit betoog faalt. Het college heeft zijn oordeel gebaseerd op het positieve stempeladvies van de welstandscommissie, dat is voorzien van een – in de notulen van de welstandsvergadering van de gemeente Stein van 19 december 2001 neergelegde - toelichting dat de commissie het bouwplan aanvaardbaar acht onder de voorwaarde dat de deuren en kozijnen geschilderd worden in de kleur RAL 9006 (aluminium) waardoor het homogene karakter van het gebouw niet wordt verstoord.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 1995, inzake nr. H01.94.0068, AB 1996, 185) dient de welstandstoets zich te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het plan van uitbreiding der gemeente Stein, aanwijzende de bestemming in onderdelen, voor wat betreft het grondgebied der gemeente ten oosten van het Julianakanaal" heeft het perceel de bestemming "Opslag- en industrieterrein met voorgevelrooilijn". In artikel 7 van de planvoorschriften zijn geen (beperkende) bebouwingsvoorschriften opgenomen. Hieruit volgt dat het ter plaatse mogelijk is om opslaghallen op te richten. Bij de welstandstoets heeft de commissie zich derhalve terecht beperkt tot het bouwwerk zelf en de uitvoering daarvan.
Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat het college in dit geval mocht afgaan op het – van een motivering voorziene – positieve stempeladvies van de welstandscommissie. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. Ten aanzien van hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot het verlies van de uitrijmogelijkheid aan de achterzijde van hun perceel, de aanwezigheid van een stiltegebied in de omgeving, de mogelijkheid van een alternatieve locatie voor de opslaghallen en de (vermeende) strijd met door de gemeente verstrekte informatie over de toekomstige inrichting van het havengebied, heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 44, van de Woningwet geen ruimte laat deze aspecten te betrekken bij de vergunningverlening, nu het bouwplan past binnen het geldende bestemmingsplan. Nu geen van de in die bepaling genoemde weigeringsgronden zich voordoet, was het college gehouden de bouwvergunning te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
53-422.