ECLI:NL:RVS:2004:AO8010

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306804/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen illegale bouwactiviteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 1 september 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen een zonder bouwvergunning opgerichte kas en sorteerruimte op een perceel in Huizen. Het college had op 1 mei 2002 het verzoek van appellant afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 10 september 2002 ongegrond verklaard. Appellant ging vervolgens in beroep bij de rechtbank, die de beslissing van het college bevestigde.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar voldoende concreet zicht bestond op legalisering van de illegale bouw. Dit werd onderbouwd door het feit dat er een ontwerp-bestemmingsplan was dat ter inzage was gelegd. De Raad van State bevestigt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat er in dit geval bijzondere omstandigheden waren die legalisering mogelijk maakten.

De uitspraak van de Raad van State op 21 april 2004 bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200306804/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 september 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de door [vergunninghouder] opgerichte kas en sorteerruimte op het perceel, kadastraal bekend gemeente Huizen, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 7 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Eveneens bij brief van 5 januari 2004 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Op 24 maart 2004 heeft hij nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.M. Akkermans, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Tevens is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. D.A.J.M. Melchers, advocaat te Arnhem, daar gehoord. Appellant is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat de kas en sorteerruimte zonder bouwvergunning zijn opgericht – nu de hiervoor vereiste bouwvergunning bij besluit van 7 maart 2002 alsnog is geweigerd -, zodat het college derhalve bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het college afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar voldoende concreet zicht bestond op legalisering. Immers, het ontwerp-bestemmingsplan “Partiële herziening Buitengebied Huissen, glastuinbouwbedrijf aan de Hogewoerd” was reeds op 28 augustus 2002 ter inzage gelegd. Overigens zij opgemerkt dat dit bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk is geworden. De Afdeling heeft bij uitspraak van 18 februari 2004, inzake nr. 200305753/1, het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 juli 2003, waarbij het door de gemeenteraad op 12 december 2002 vastgestelde bestemmingsplan is goedgekeurd, ongegrond verklaard.
Evenmin bestaat in het kader van de beantwoording van de thans voorliggende rechtsvraag grond voor het oordeel dat artikel 52 van de Woningwet in de weg zou staan aan het verlenen van een bouwvergunning, indien deze (opnieuw) zal worden aangevraagd. In dit verband zij verwezen naar hetgeen daaromtrent in rechtsoverweging 2.6 van eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004 is overwogen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
53-422.