ECLI:NL:RVS:2004:AO8003

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307067/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Maurik gedeeltelijke herziening BA en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Maurik, gedeeltelijke herziening BA" dat door de gemeenteraad van Buren is vastgesteld. De gemeenteraad heeft op 11 februari 2003 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarna de gedeputeerde staten van Gelderland op 26 augustus 2003 goedkeuring hebben onthouden aan dit plan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in november 2003. De zitting vond plaats op 15 maart 2004, waar zowel appellant als vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het geschil draait om de vraag of het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de gedeputeerde staten de aan hen toekomende beoordelingsmarges niet hebben overschreden en dat het besluit om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan niet onterecht was. De Afdeling heeft daarbij gekeken naar de locatie van het agrarisch bouwperceel en de impact op het open landschap. De Afdeling concludeert dat het plan niet voldoet aan de eisen van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en dat er geen archeologisch onderzoek is verricht, wat ook een reden was voor de onthouding van goedkeuring.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van de gedeputeerde staten vernietigd en zelf goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan. Tevens is de provincie Gelderland veroordeeld in de proceskosten van appellant en is het griffierecht vergoed. Deze uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 april 2004.

Uitspraak

200307067/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maurik,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Buren, het bestemmingsplan "Buitengebied Maurik, gedeeltelijke herziening BA" gewijzigd vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 augustus 2003, nr. RE2003.20643, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2003.
Verweerder heeft bij brief van 13 januari 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar appellant in persoon en vertegenwoordigd door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E.J.M.V. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Buren, vertegenwoordigd door E. van Wijk-van Dam, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een agrarisch bouwperceel aan De Woerd te Rijswijk, gemeente Buren, ten behoeve van de vestiging van een vleesvarkenshouderij.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring aan het plan onthouden.
2.3. Verweerder heeft het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft onder meer overwogen dat nieuwvestiging van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf op deze plaats in strijd is met het beleid in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan). Daarnaast heeft volgens verweerder ten onrechte geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Hij voert aan dat ten onrechte de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ten grondslag is gelegd aan de onthouding van goedkeuring. Hij stelt dat het plan niet tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid van het landschap leidt en dat voorts de locatiekeuze zorgvuldig is geweest, zodat geen sprake is van strijd met het streekplan. Appellant beroept zich voorts op door de provinciale dienst Ruimte, Water en Groen en door de gemeenteraad gewekte verwachtingen, die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Ten slotte stelt appellant dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen archeologisch onderzoek is gedaan.
2.5. De gemeenteraad heeft de bestemming “Agrarisch productiegebied”, met de nadere aanduiding “agrarisch bouwperceel NGbT”, en de bestemming “Beplantingsstrook” toegekend aan het perceel aan De Woerd te Rijswijk.
2.6. Voorzover verweerder zich op het standpunt stelt dat het plan ten onrechte geen afzonderlijke en zwaarwegende motivering bevat, waarin de afwijking van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aannemelijk is gemaakt, overweegt de Afdeling dat aan deze nota niet een dermate grote betekenis kan worden toegekend, aangezien deze slechts in ontwerp is gepubliceerd. Het besluit berust derhalve in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.7. Het plangebied ligt blijkens het streekplan in landelijk gebied D en heeft daarin de nadere aanduiding ‘essen en andere bouwlanden’. Volgens het streekplan is in landelijk gebied D de landbouw richtinggevend voor de ontwikkeling van andere functies. In gebieden met een waardevolle herkenbare openheid, die liggen in landelijk gebied D (onder meer essen en andere oude bouwlanden), dient het open karakter zoveel mogelijk te worden behouden. In het streekplan is verder aangegeven dat bij de beoordeling van nieuwvestigingsinitiatieven van landbouwbedrijven eerst de mogelijkheden van hervestiging dienen te worden nagegaan. De Afdeling acht dit provinciale beleid niet onredelijk.
2.7.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het plangebied in een gebied met een open karakter. Het agrarisch bouwperceel is volgens de plankaart geprojecteerd op ruime afstand van de weg en wordt omgeven door open agrarisch productiegebied. Uit de plantoelichting blijkt dat door appellant een bouwplan is ingediend, dat op dit agrarisch bouwperceel voorziet in de bouw van twee stallen met een aanzienlijke omvang, die van grote afstand zichtbaar zullen zijn. Verweerder heeft zich aldus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan leidt tot een aantasting van het open gebied. Hij heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat landschappelijke inpassing door middel van (streekeigen) beplanting aan deze inbreuk op het open landschap niet kan afdoen. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft verweerder voorts terecht geconcludeerd dat geen recent onderzoek naar mogelijkheden van hervestiging op een andere plek of op vrijkomende agrarische bouwpercelen heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft het plan in zoverre terecht in strijd met het provinciale beleid geacht.
2.7.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid aan dit beleid heeft kunnen vasthouden. Daarbij verwerpt de Afdeling het betoog van appellant dat hij er, gelet op de brief van 6 februari 1996 van de provinciale dienst Ruimte, Water en Groen op mocht vertrouwen dat verweerder het plan zou goedkeuren. Deze brief is opgesteld in het kader van het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Maurik en de provinciale diensten op grond van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De omstandigheid dat deze provinciale dienst in dit overleg heeft geadviseerd het plan verder in procedure te brengen, houdt niet in dat verweerder om die reden de bevoegdheid zou verliezen om alsnog goedkeuring te onthouden aan het plan. Zulks zou naar het oordeel van de Afdeling het karakter van dit overleg alsmede de eigen bevoegdheid van het college van gedeputeerde staten te beslissen omtrent de goedkeuring van het plan miskennen. Verweerder hoefde aan de uitkomst van het overleg dan ook geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Voorzover appellant zich beroept op door de raad van de voormalige gemeente Maurik of door de gemeenteraad van Buren gedane toezeggingen overweegt de Afdeling dat thans aan de orde is een besluit van verweerder over de goedkeuring van een bestemmingsplan. Hij is, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden aan de gestelde toezegging van gemeentewege in het kader van de totstandkoming van dat plan. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerder door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt.
2.7.3. Ten aanzien van archeologische waarden in het plangebied is ter zitting door de gemeenteraad aangegeven dat geen specifiek onderzoek is verricht, aangezien hij van mening is dat hier geen terrein van archeologische betekenis aanwezig is. Volgens verweerder bestaat, gelet op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, ter plaatse echter een middelhoge trefkans wat betreft archeologische waarden, zodat ten onrechte geen nadere verkenning heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat verweerder zich in zoverre op een onjuist standpunt heeft gesteld.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, voorzover aan de onthouding van goedkeuring strijd met de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ten grondslag is gelegd, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in verband hiermee gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.7. tot en met 2.7.3., voorts aanleiding zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan.
2.9. Verweerder dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 26 augustus 2003, nr. RE2003.20643;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Buitengebied Maurik, gedeeltelijke herziening BA";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
392.