200308203/1 en 200308203/3.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Leende,
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
Bij uitspraak van 5 november 2003, no. 200306650/3, verzonden op 6 november 2003, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van appellant van 13 maart 2002 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van appellant en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Tegen het uitblijven van een besluit heeft appellant bij brief van 5 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 januari 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [belanghebbenden], in persoon en bijgestaan door mr. G. Kooijman, advocaat te Den Bosch.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. Appellant verwijt verweerder dat deze de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003, no. 200306650/3, niet naleeft. Hij heeft verzocht opnieuw een termijn te stellen voor het beslissen op het bezwaar en de Voorzitter gevraagd verweerder een dwangsom op te leggen voor iedere dag dat hij na het verstrijken van deze termijn nalaat een dergelijk besluit te nemen.
2.2. Vaststaat dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de bovengenoemde uitspraak.
De Voorzitter is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen in artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, gehouden was om binnen de gestelde termijn aan de bovengenoemde uitspraak gevolg te geven. Verweerder heeft dit niet gedaan.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Voorzitter een termijn stellen. Voorts zal de Voorzitter, gelet op de aan verweerder te wijten lange duur van de procedure, aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht verbinden.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. De Voorzitter ziet voorts aanleiding de gemeente Heeze-Leende te gelasten het door verzoeker voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met het nemen van een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat indien of zolang het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende niet voldoet aan het onder punt III gestelde, het aan appellant een dwangsom verbeurt van € 225,00 per dag, met een maximum van € 9.000,00, voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt;
V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 483,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heeze-Leende te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004