ECLI:NL:RVS:2004:AO7921

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303630/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanleg van een stopway op Maastricht Aachen Airport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, die op 28 mei 2003 een aantal beroepen ongegrond verklaarde. De appellanten, waaronder de vereniging 'Vereniging Geen Uitbreiding Vliegveld Beek', hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21 mei 2003, waarin de bezwaren tegen de voorgenomen aanleg van een stopway op de luchthaven Maastricht Aachen Airport (MAA) ongegrond werden verklaard. De Staatssecretaris had in een brief van 10 februari 2003 aan de Tweede Kamer aangegeven dat de aanleg van de stopway geen verlenging van de baan inhield en dat de geluidszones niet zouden veranderen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 april 2004 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de appellanten, [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], niet-ontvankelijk waren in hun hoger beroep omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De Afdeling oordeelde echter ook dat de voorzieningenrechter ten onrechte de beroepen van andere appellanten niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van machtigingen. De Afdeling heeft het hoger beroep van deze appellanten gegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd.

De Afdeling concludeerde dat het besluit van de Staatssecretaris niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt, omdat het geen rechtsgevolg had. De Afdeling heeft het beroep van de overige appellanten alsnog gegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris vernietigd. Tevens zijn de proceskosten van de appellanten vergoed door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 april 2004.

Uitspraak

200303630/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 28 mei 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij brief van 10 februari 2003 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Staatssecretaris) naar aanleiding van vragen van een lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal over de voorgenomen aanleg van een stopway op de luchthaven Maastricht Aachen Airport (hierna: MAA) de voorzitter van de Tweede Kamer onder andere geantwoord, dat het hier geen verlenging van de baan betreft, dat het gebruik van het luchtvaartterrein niet verandert en dat de geluidszones derhalve niet veranderen, zodat de huidige (interim-)aanwijzing niet gewijzigd behoeft te worden.
Bij besluit van 21 mei 2003 heeft de Staatssecretaris de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door [partij] en de vereniging “Vereniging Geen Uitbreiding Vliegveld Beek” ingestelde beroepen ongegrond en de door 276 anderen daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 september 2003 heeft de MAA een reactie gegeven op het ingestelde hoger beroep. Bij brief van 1 oktober 2003 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend. Bij brieven van 10 en 19 oktober 2003 hebben appellanten hierop gereageerd.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en de MAA. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door prof. mr. A.Q.C. Tak, gemachtigde, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Simonis, ambtenaar ten departemente, en de MAA, vertegenwoordigd door mr. G.A.M. van de Wouw, advocaat te Maastricht, en drs. J.J.M. Tindemans, directeur van de MAA, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
2.2. De Afdeling stelt vast dat van de personen die in hoger beroep zijn gekomen [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] geen beroep hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 21 mei 2003. Nu niet is gebleken dat zij daartoe redelijkerwijs niet in staat zijn geweest, is hun hoger beroep ingevolge artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk.
2.3. Ten aanzien van de personen die door de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep wegens het ontbreken van de noodzakelijke machtigingen overweegt de Afdeling als volgt. Op 14 mei 2003 heeft prof. mr. A.Q.C. Tak, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de rechtbank Maastricht op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb, per fax stukken aan de rechtbank toegezonden teneinde aan te tonen dat hij gemachtigd was om (onder meer) de hiervoor bedoelde personen te vertegenwoordigen. Na kennisneming van deze stukken is de Afdeling van oordeel dat op grond daarvan - zij het door de wijze van indiening met enige moeite - kon worden vastgesteld dat prof. mr. A.Q.C. Tak bevoegd was om namens die personen op te treden. Hieruit volgt dat voor een niet-ontvankelijkverklaring geen plaats was. Het hoger beroep is in zoverre gegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
2.4. De zaak kan zonder terugwijzing naar de rechtbank worden afgedaan, nu de bezwaren van degenen die niet-ontvankelijk zijn verklaard inhoudelijk gelijkluidend zijn aan de bezwaren van [partij], wiens bezwaren door de voorzieningenrechter wel inhoudelijk zijn beoordeeld.
2.5. Het betoog dat de voorzieningenrechter de onderhavige zaak, die ter zitting gevoegd is behandeld met de zaak met reg.nos. AWB 03/639 WET VV + 03/688 WET Z FEE, ten onrechte voor de uitspraak (weer) in twee zaken heeft gesplitst, slaagt niet. Op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd om in elke stand van het geding zaken te splitsen. Niet is gebleken dat appellanten daardoor in hun belangen zijn geschaad.
2.6. De Afdeling ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het antwoord van de Staatssecretaris naar aanleiding van kamervragen over de voorgenomen aanleg van een stopway op de MAA kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.7. In artikel 68 van de Grondwet is bepaald dat de ministers en staatssecretarissen de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen geven waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Deze bepaling strekt ertoe dat het parlement mondeling of schriftelijk inlichtingen van de regering verkrijgt, opdat het parlement zijn controlefunctie kan uitoefenen. De verplichting tot het verschaffen van inlichtingen vloeit voort uit de in artikel 42, tweede lid, van de Grondwet vervatte ministeriële verantwoordelijkheid tegenover het parlement. Uit het voorgaande volgt dat de door de Staatssecretaris verstrekte inlichtingen over de aanleg van de stopway zijn gegeven in het kader van de politieke verantwoordingsplicht. Dergelijke inlichtingen zijn naar hun aard niet gericht op rechtsgevolg, zodat van een besluit in vorenbedoelde zin geen sprake is. Dit leidt tot de conclusie dat de Staatssecretaris het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is op dit punt eveneens gegrond en de aangevallen uitspraak komt ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellanten alsnog gegrond verklaren en het besluit van 21 mei 2003, waarbij onder meer de bezwaren van appellanten ongegrond zijn verklaard, vernietigen. De Afdeling zal voorts met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb die bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.9. Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan een beoordeling van de door appellanten opgeworpen stelling, dat voor de aanleg van de stopway de procedure als bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid, van de Luchtvaartwet had dienen te worden gevolgd.
2.10. De Afdeling acht termen aanwezig om de Staatssecretaris op de na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep voorzover dat is ingediend door [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van de overige appellanten gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 28 mei 2003, reg.nos. AWB 03/637 BESLU VV + 03/686 BESLU Z FEE en AWB 03/638 BESLU VV + 03/687 BESLU Z FEE;
IV. verklaart het beroep van de onder II. bedoelde appellanten alsnog gegrond;
V. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21 mei 2003, kenmerk DGL 03.U00787;
VI. verklaart de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellanten;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 291,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004
369.