ECLI:NL:RVS:2004:AO7476

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304868/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door college van gedeputeerde staten van Fryslân wegens gebrek aan causaal verband met goedkeuringsbesluit geluidszone

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 18 februari 2003 het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat op 24 juni 2003 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft de appellant op 22 juli 2003 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld op 8 augustus 2003. De zaak is behandeld op 15 maart 2004, waar de appellant werd vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Leeuwarden, en de verweerder door P. Postma, ambtenaar van de provincie.

De appellant stelt dat hij schade lijdt door de goedkeuring van de geluidszone rond het industrieterrein Bergum ZO/Suameer, wat zou leiden tot ernstige geluidshinder en onverkoopbaarheid van zijn woning. De verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er volgens hem geen causaal verband bestaat tussen het goedkeuringsbesluit en de gestelde schade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de goedkeuring van de geluidszone niet leidt tot wijziging van het geluidsregime voor de woning van de appellant, aangezien er voor de zonering geen wettelijke geluidgrenswaarden golden voor de gevel van zijn woning.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de goedkeuring van de geluidszone niet kan worden aangemerkt als oorzaak van de door de appellant gestelde schade. Daarom is het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 14 april 2004.

Uitspraak

200304868/1.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2003 heeft verweerder het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 526323, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 21 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2003.
Bij brief, gedateerd 20 oktober 2000 en bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2003, heeft verweerder meegedeeld geen nader verweer uit te brengen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Postma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] stelt in beroep dat verweerder zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Appellant stelt schade te lijden ten gevolge van de goedkeuring door verweerder van de vaststelling van een geluidszone rond het industrieterrein Bergum ZO/Suameer, omdat hij daardoor geen bescherming meer geniet tegen geluid dat wordt geproduceerd door op het bedrijfsterrein gelegen bedrijven. Hierdoor ondervindt hij ernstige geluidhinder en is zijn woning onverkoopbaar, aldus appellant.
2.2. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat volgens hem het causale verband tussen het goedkeuringsbesluit en de gestelde schade ontbreekt.
2.3. Op 26 juni 1986 heeft de gemeenteraad van Tytsjerksteradiel een geluidszone als bedoeld in artikel 56, gelezen in samenhang met artikel 53 van de Wet geluidhinder, zoals deze toen gold, vastgesteld. Deze geluidszone is bij besluit van 6 november 1986 door verweerder goedgekeurd.
2.3.1. De Wet geluidhinder voorziet in waarden die voor de geluidsbelasting buiten de zone, en voor de geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidgevoelige objecten binnen de zone als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Zoals de Afdeling reeds heeft geoordeeld in onder meer haar uitspraak van 28 maart 1996, nr. E03.94.0081, bevat deze zone niet mede het bedrijfsterrein zelf en voorziet de Wet geluidhinder niet in geluidgrenswaarden die gelden voor woningen of andere geluidgevoelige objecten op het bedrijfsterrein, zoals de woning van [appellant]. Nu ook vóór de zonering geen wettelijke geluidgrenswaarden golden voor de gevel van de woning van appellant, wijzigt de goedkeuring van de geluidszone het geluidsregime op zijn woning niet. Ook overigens volgt niet uit de wet dan wel anderszins dat door de goedkeuring van de geluidszone het geluidsregime voor de woning van appellant wijzigt. Derhalve kan de goedkeuring van de geluidszone niet worden aangemerkt als oorzaak van de door appellant gestelde schade. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding wegens het ontbreken van causaal verband tussen zijn goedkeuringsbesluit en de gestelde schade terecht afgewezen.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op14 april 2004
178-410.