ECLI:NL:RVS:2004:AO7143

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307668/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs op basis van geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Minister had op 24 januari 2003 vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de geschiktheidseisen die aan hem gesteld werden op basis van zijn rijbewijs. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van de uitslagen van twee onderzoeken. Tevens werd het rijbewijs van de appellant ongeldig verklaard voor alle categorieën. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Minister verklaarde dit bezwaar op 8 mei 2003 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Arnhem, die op 3 november 2003 de uitspraak van de Minister bevestigde en het beroep ongegrond verklaarde.

Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, welke zaak op 23 maart 2004 ter zitting werd behandeld. Tijdens de zitting bleek dat de appellant sinds januari 2004 weer over een geldig rijbewijs beschikte. De appellant verklaarde desgevraagd geen schade te hebben geleden door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar wilde om principiële redenen een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. De Raad van State oordeelde dat de bestuursrechter alleen kan worden ingeschakeld in het kader van een geschil met betrekking tot een besluit. Aangezien er geen geschil meer bestond, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 april 2004.

Uitspraak

200307668/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) op basis van de uitslagen van twee onderzoeken vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen. Daarbij is tevens het rijbewijs van appellant ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 8 mei 2003 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 december 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door [zwager], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.M.C. van der Zalm en drs. W. van Os, beiden werkzaam bij Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat appellant sinds januari 2004 weer beschikt over een geldig rijbewijs. Desgevraagd heeft appellant verklaard geen schade te hebben geleden door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Hij wil slechts om principiële redenen een beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter alleen in het kader van een geschil met betrekking tot een besluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Waar een dergelijk geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, ook niet als het gaat om de beantwoording van een rechtsvraag van principiële betekenis. Nu ook overigens niet is gebleken dat appellant nog enig belang heeft bij een beoordeling in hoger beroep van dit geschil dient zijn hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
91-421.