200305223/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de “Stichting Volksfeesten Albergen”, gevestigd te Albergen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 26 juni 2003 in het geding tussen:
de burgemeester van Tubbergen.
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft de burgemeester van Tubbergen (hierna: de burgemeester) onder voorwaarden een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.4.1 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Tubbergen (hierna: de Apv) verleend voor diverse activiteiten, waaronder het ten gehore brengen van muziek en het laten optreden van diverse muziekgroepen, tijdens de jaarlijkse volksfeesten van 17 tot en met 20 mei 2002 op het terrein gelegen aan de Kemnaweg te Albergen.
Bij besluit van 10 oktober 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2003, heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij verstrekt.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door prof. dr. F.B.J. Leferink, penningmeester, en de burgemeester, vertegenwoordigd door G.H. Melching, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.4.1, derde lid, van de Apv is het verboden om een evenement te doen plaatsvinden op of aan de weg zonder vergunning van de burgemeester, welke vergunning ingevolge het vierde lid kan worden geweigerd in het belang van:
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de Apv kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2.2. Het geschil tussen partijen is toegespitst op het aan de op 15 mei 2002 aan appellante verleende vergunning verbonden voorschrift, luidende:
”Op de avonden van de muzikale optredens op 17, 18 en 19 mei 2002 dienen minimaal vier ordebewakers van een erkend beveiligingsbedrijf te worden aangesteld die als zodanig duidelijk herkenbaar zijn en belast zijn met het toezicht op het terrein.”
2.3. Zoals blijkt uit de beslissing op bezwaar is met “erkend beveiligingsbedrijf” in de zin van het hiervoor vervatte voorschrift bedoeld een beveiligingsbedrijf met een vergunning als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). Aangezien appellante zelf niet beschikt over een vergunning ingevolge de Wpbr is blijkens de beslissing op bezwaar besloten het bedoelde voorschrift in de vergunning op te nemen om een veilig verloop van het evenement te garanderen. Het opnemen van deze eis heeft de burgemeester voor het betreffende evenement noodzakelijk geacht omdat, samengevat weergegeven, daar enkele duizenden bezoekers op afkomen die voor een niet onbelangrijk deel niet uit Albergen afkomstig zijn, en in een tent verblijven waarbij een optimale baromzet wordt nagestreefd. Voor het toezicht dat daarbij wordt uitgeoefend dient volgens de burgemeester de vereiste deskundigheid te worden “ingehuurd”, met name met het oog op de noodzakelijke professionaliteit bij noodsituaties.
2.4. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij een goed veiligheidsbeleid heeft dat is neergelegd in een veiligheidsplan dat voor vele andere organisaties tot voorbeeld heeft gediend. In de vele jaren dat zij het volksfeest houdt is het aantal incidenten minimaal te noemen. Naar haar mening heeft de burgemeester niet op basis van een eigen oordeel doch onder druk van het openbaar ministerie en de politie het in het geding zijnde voorschrift in de vergunning opgenomen.
2.5. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester beoordelingsvrijheid toekomt bij de inschatting van de veiligheidsrisico’s die bij een voorgenomen evenement zijn te verwachten en bij de daaruit voortvloeiende keuze voor de aan een vergunning te verbinden voorschriften. In de motivering van de beslissing op bezwaar is voldoende inzichtelijk gemaakt welke gronden voor de burgemeester aanleiding zijn geweest om onder toepassing van artikel 1.4, eerste lid, van de Apv het desbetreffende voorschrift te stellen. Derhalve kan appellante niet worden gevolgd in haar stelling dat de burgemeester niet op basis van een eigen oordeel doch slechts op dat van het openbaar ministerie en de politie het desbetreffende voorschrift in de vergunning heeft opgenomen. Evenmin heeft de Afdeling grond kunnen vinden voor het oordeel dat het onderhavige voorschrift slechts is ingegeven door een verkeerde uitleg van de Wpbr. De burgemeester heeft afdoende gemotiveerd dat hij de eis van professionele begeleiding van het evenement met het oog op noodsituaties noodzakelijk achtte en is hiermee zijn bevoegdheid niet te buiten gegaan.
2.6. Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat de burgemeester na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het in het geding zijnde voorschrift in de aan appellante verleende vergunning op te nemen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004