200304881/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.
Bij brief van 3 mei 2001 heeft [belanghebbende] een melding bouwvoornemen ingediend voor het oprichten van een plantenkasje op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (hierna: het college) aan [belanghebbende] voor het oprichten daarvan vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), en toestemming verleend.
Bij besluit van 18 november 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2003, verzonden op 20 juni 2003, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door D. Bakker-Reek, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge het geldende bestemmingsplan “Plaszoom 1979” is het onderhavige bouwwerk - met de afmetingen 2,00 meter (lengte) bij 2,50 meter (breedte) en 2,05 meter (hoogte) - geprojecteerd op gronden met de bestemming “Bungalows, met bijbehorende erven”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen, met dien verstande dat, voor zover hier van belang, bij ieder huis als bijgebouw uitsluitend één huishoudelijke berg- en/of werkruimte met een grondoppervlak van ten hoogste 15 m², of een garage met daarbij opgenomen bergruimten van ten hoogste 50 m² mag worden gebouwd.
2.2. Ingevolge artikel VII, derde lid, van de Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) is, voor zover hier van belang, op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet of een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, tenzij artikel I, onderdeel N, ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist. In artikel I, onder N, is artikel 43, eerste lid, van de Woningwet opgenomen, zoals dat sinds 15 augustus 2002 luidt. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt, behoudens in gevallen die zich thans niet voordoen, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
a) het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m²: meer dan 1 m van het naburige erf,
2° niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
3° zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,
4° de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m², en
5° niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Woningwet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
2.3. De plantenkas is een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet, zoals dat luidt sinds 15 augustus 2002, nu deze voldoet aan de vereisten van artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Bblb. Gelet hierop, in samenhang bezien met artikel VII, derde lid, van de hierboven genoemde wijziging van de Woningwet, moet worden geoordeeld dat aan appellant het procesbelang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is komen te ontvallen. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004