ECLI:NL:RVS:2004:AO7121

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304495/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om planschadevergoeding in het kader van ruimtelijke ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Enschede tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 27 mei 2003 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de beslissing van de raad om een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) af te wijzen, vernietigd. De raad had in zijn besluit van 3 juli 2001, onder verwijzing naar een advies van de schadebeoordelingscommissie, het verzoek van verzoeker om schadevergoeding afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de raad verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de raad bij de beoordeling van het verzoek van verzoeker een onjuiste planvergelijking had gemaakt. De rechtbank stelde dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met de maximale bebouwingsmogelijkheden onder het nieuwe bestemmingsplan en dat de feitelijke situatie niet relevant was voor de beoordeling van de schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 februari 2004 ter zitting behandeld. De Afdeling concludeert dat de raad niet de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het verzoek om planschadevergoeding. Het hoger beroep van de raad is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304495/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Enschede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 mei 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Enschede
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft appellant, onder verwijzing naar het advies van de schadebeoordelingscommissie Enschede (hierna: de commissie) van 21 maart 2001, het verzoek van [verzoeker] om de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2002 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 augustus 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door L.M. Kelly-van Oort, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker] in persoon, bijgestaan door M.G.J. Beimer, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep wordt bestreden het oordeel van de rechtbank dat appellant bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] om planschadevergoeding van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan door hetgeen onder het oude planologische regime was toegestaan te vergelijken met de huidige feitelijke situatie.
2.1.1. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding dient op grond van artikel 49 van de WRO te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van de betreffende planologische regimes maximaal kon/kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.1.2. Appellant heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat, hoewel bij een planologische vergelijking rekening moet worden gehouden met de maximale bebouwingsmogelijkheden van de beide bestemmingsplannen, daarnaast ten aanzien van het nieuwe planologische regime de inmiddels gerealiseerde bebouwing van betekenis is. Daarvan uitgaand zijn aan de hand van een vijftal planologische aspecten de maximale bebouwingsmogelijkheden, die onder het oude bestemmingsplan waren toegestaan - en ten aanzien waarvan in dit geval overigens de vraag rijst of de vrijstellingsmogelijkheden niet zijn overschat - vergeleken met de op basis van het nieuwe bestemmingsplan feitelijk gerealiseerde situatie. Op grond van deze planvergelijking heeft appellant geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan niet leidt tot waardevermindering van de woning van [verzoeker].
2.1.3. Met de rechtbank moet worden geconcludeerd dat appellant aldus onvoldoende oog heeft gehad voor hetgeen onder het nieuwe bestemmingsplan maximaal kan worden gerealiseerd en gelet daarop bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] om de vergoeding van planschade niet de juiste maatstaf heeft aangelegd. Dit betekent dat het in bezwaar gehandhaafde besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
66-408.