ECLI:NL:RVS:2004:AO7114

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303701/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Tilburg tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 16 april 2003 geoordeeld dat de beslissing van de raad om een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen aan de verzoekster, niet correct was. De verzoekster had in 2000 een schadevergoeding van ƒ 40.000,00 (€ 18.151,21) ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit bedrag niet voldoende was en verhoogde de schadevergoeding naar € 31.765,00 (ƒ 70.000,00). De rechtbank vernietigde de beslissing van de raad en stelde dat de verzoekster niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op belangrijke informatie die door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) was verstrekt. De raad ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak op 7 april 2004 behandelde. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de SAOZ onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de schadevergoeding en dat de raad zijn besluit niet deugdelijk had gemotiveerd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaarde. De raad werd opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

200303701/1.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 april 2003 in het geding tussen:
[verzoekster] te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2000 heeft appellant aan [verzoekster] een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) toegekend van ƒ 40.000,00 (€ 18.151,21), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 1997 - zijnde de datum van ontvangst van het verzoek tot schadevergoeding - tot aan de dag van de uitkering van de schadevergoeding.
Bij besluit van 19 februari 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met overneming van de overwegingen als vermeld in het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 2 februari 2001.
Bij uitspraak van 16 april 2003, verzonden op 2 mei 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het door [verzoekster] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van appellant van 3 april 2000 herroepen en vervangen door een besluit waarbij aan [verzoekster] op basis van artikel 49 van de WRO een schadevergoeding van € 31.765,00 (ƒ 70.000,00) werd toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 1997 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats trad van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2003 hebben de erfgenamen van [verzoekster] (hierna: de erfgenamen) van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door C.C.A.M. van den Dries, ambtenaar van de gemeente Tilburg, en de erfgenamen, vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.1.1. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 19 februari 2001 vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb. [verzoekster] was niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de toelichting van 6 december 2000 van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), bestemd voor de Commissie voor de Bezwaarschriften, op haar eerder advies van januari 2000. Tegen dit deel van de uitspraak richt zich de eerste grief van appellant.
2.1.2. In de toelichting van de SAOZ van 6 december 2000 is in het kader van de bezwaarprocedure op verzoek van appellant een uitleg gegeven van de door de SAOZ gehanteerde werkwijze. Deze uitleg is in het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften integraal overgenomen naar welk advies appellant ter onderbouwing van zijn oordeel dat het bezwaar ongegrond is, heeft verwezen. De vraag of deze toelichting van aanmerkelijk belang kon zijn voor de beslissing op bezwaar is hiermee bevestigend beantwoord. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [verzoekster] in strijd met artikel 7:9 van de Awb niet in de gelegenheid is gesteld over deze toelichting te worden gehoord. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar derhalve terecht vernietigd. Dat, zoals appellant stelt, de toelichting van de SAOZ van 6 december 2000 een reactie is op de nadere onderbouwing door [verzoekster] van haar eerder ingenomen standpunt maakt dit niet anders.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.1. Bij het beoordelen van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Door de vaststelling van het bestemmingsplan "Noord-Oosttangent, eerste fase" in 1994 hebben de gronden in de directe omgeving van het perceel van [verzoekster] de bestemming "Verkeersdoeleinden I" gekregen. Dat hiermee een waardevermindering is opgetreden ten opzichte van de planologische situatie vóór die tijd, staat voor partijen vast. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de hoogte van de schade.
2.4. De rechtbank heeft na vernietiging van de beslissing op bezwaar zelf in de zaak voorzien en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de SAOZ - door een zelfstandige taxatie achterwege te laten - niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het bedrag van de door haar vastgestelde waardedaling tot stand is gekomen. Het advies van de SAOZ van januari 2000 en het op verzoek van de rechtbank opgestelde advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) van 18 januari 2002 zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geheel juist, omdat beide adviesorganen er ten onrechte vanuit zouden zijn gegaan dat de door [verzoekster] ingeschakelde makelaars geen door artikel 49 WRO voorgeschreven planvergelijking zouden hebben gemaakt en omdat geen nader onderzoek zou zijn gedaan naar het feit dat de prijsstijging van het perceel geen gelijke tred met de landelijke ontwikkelingen heeft gehouden. Ook is de rechtbank van oordeel dat het rapport van 22 januari 2003 van de door haar ingeschakelde deskundige J.H. Oldenkotte & Zn (hierna: Oldenkotte) de waardedaling van het perceel wel in voldoende mate objectiveert en dat dit rapport met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
2.5. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel dat hij niet had mogen afgaan op de adviezen van de SAOZ en dat het rapport van Oldenkotte daarentegen wel met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
2.6. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de SAOZ het in het advies genoemde schadebedrag onvoldoende heeft onderbouwd nu zij een zelfstandige taxatie achterwege heeft gelaten van de waarde van het perceel na de planologische wijziging en voorts dat uit de adviezen van de SAOZ en de StAB niet valt af te leiden dat onderzoek is verricht naar de landelijke ontwikkelingen van de huizenprijzen en die van het onderhavige perceel. De raad heeft derhalve zijn besluit tot vaststelling van de schadevergoeding ondeugdelijk gemotiveerd door te volstaan met verwijzing naar de adviezen van de SAOZ.
In de rapporten van de door [verzoekster] ingeschakelde makelaars is echter geen expliciete vergelijking gemaakt tussen de beide planologische regimes, waarbij is uitgegaan van hetgeen planologisch maximaal te realiseren is. Hierdoor is onvoldoende komen vast te staan dat de in artikel 49 WRO voorgeschreven planvergelijking is gemaakt. De rechtbank heeft dit miskend.
Het op verzoek van de rechtbank uitgebrachte rapport van Oldenkotte is evenmin volledig, omdat daarin niet voldoende is gemotiveerd waarom, als eerst wordt overwogen dat de schade tussen de 4 en 10% ligt, de schade vervolgens op 9,8% wordt bepaald. Bovendien is niet duidelijk of de vluchtdeur in het geluidsscherm een factor is bij de berekening van de schade. De rechtbank heeft dit eveneens miskend.
2.7. De rechtbank heeft na de vernietiging van de beslissing op bezwaar zelf in de zaak voorzien door het in het rapport van Oldenkotte genoemde schadebedrag van ƒ 70.000,00 (€ 31.764,62) over te nemen en te oordelen dat deze schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 1997, dient te worden toegekend.
2.7.1. De rechtbank kan, anders dan appellant stelt, artikel 8:72, vierde lid, van de Awb toepassen en dit kan inhouden dat het primaire besluit wordt herroepen. Ten behoeve van de onderhavige zaak zijn verschillende adviezen en tegenadviezen opgesteld, waarvan gebleken is dat deze onvolkomenheden bevatten. Nu de beslissing op bezwaar vanwege een ondeugdelijke motivering geen stand kan houden en ook de uitspraak van de rechtbank berust op een rapport dat gebreken vertoont, dient het bestuursorgaan alsnog de gelegenheid te krijgen om een gemotiveerde beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft ten onrechte zelf in de zaak voorzien, in plaats van de zaak na vernietiging van de beslissing op bezwaar terug te sturen naar de raad.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover het bezwaar tegen het primaire besluit van 3 april 2000 gegrond is verklaard, dit besluit is herroepen en vervangen door het besluit waarbij aan [verzoekster] een schadevergoeding werd toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 1997 en is bepaald dat de uitspraak in de plaats trad van het vernietigde besluit. De raad dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Voor het overige behoort de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Breda van 16 april 2003, 01/644 WET, voorzover het bezwaar gegrond is verklaard, het primaire besluit van 3 april 2000 is herroepen en vervangen door het besluit waarbij aan [verzoekster] een schadevergoeding van € 31.765,00 (ƒ 70.000,00) werd toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 1997 en is bepaald dat de uitspraak in de plaats trad van het vernietigde besluit;
III. draagt de raad van de gemeente Tilburg op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
164-420.