ECLI:NL:RVS:2004:AO6544

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304149/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor woninguitbreiding in Veenendaal

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal op 19 november 2001 geweigerd om appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van zijn woning. Het perceel, gelegen in Veenendaal, viel onder verschillende bestemmingsplannen die de uitbreiding van de woning in de huidige vorm niet toestonden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar op 28 oktober 2002 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft op 11 april 2003 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 31 maart 2004 werd behandeld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen, die geen aanbouwen toestaan op gronden met de bestemming 'Tuin' en 'Berm, groenstrook of plantsoen'. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders al jarenlang een beleid voert dat alleen vrijstellingen verleent voor aanbouwen van maximaal 3 meter diep en één bouwlaag. Dit beleid is consistent en kan als zodanig worden toegepast, ook al is de oude notitie hierover nooit gepubliceerd.

Appellant heeft ook betoogd dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had op een positieve beslissing, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat de beslissingsbevoegdheid bij het college ligt en dat de omstandigheden die appellant aanvoert niet voldoende zijn om dit vertrouwen te rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304149/1.
Datum uitspraak: 31 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Veenendaal,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 11 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van zijn woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Veenendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 november 2001 onder aanvulling/wijziging van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op 16 mei 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door G.J. van Lent, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op het vergroten van de woning door middel van een aanbouw van twee verdiepingen en een kelder aan de achterzijde van de woning. De aanbouw heeft een bebouwingsdiepte van 4 meter.
2.2. Het grootste gedeelte van het perceel is gelegen in het plangebied waar het bestemmingsplan “Dragonder Noord, uitwerkingsplan fase 6” van kracht is. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel gedeeltelijk de bestemming “Eengezinshuizen bungalows” en gedeeltelijk de bestemmingsplan “Tuin”. Voor het achterste deel van het perceel geldt het bestemmingsplan “Dragonder Zuid”, ingevolge welk plan het betreffende perceelsgedeelte is bestemd voor “Berm, groenstrook of plantsoen”.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Dragonder Noord, uitwerkingsplan fase 6”, mogen de eengezinshuizen en bungalows de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen nergens overschrijden.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van eerdergenoemde planvoorschriften, mogen op de voor “Tuin” bestemde gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Dragonder Zuid”, zijn de voor “Berm, groenstrook of plantsoen” bestemde gronden bestemd voor de aanleg van bermen, groenstroken, plantsoenen en andere groenvoorzieningen, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, zoals verhardingen.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de hiervoor genoemde bestemmingsplannen, omdat het realiseren van een aanbouw van een woning niet is toegestaan op gronden met de bestemming “Tuin” en “Berm, groenstrook of plantsoen”.
2.4. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro), kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van een woning in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.5. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het college reeds jarenlang het beleid voert, dat slechts voor aanbouwen van maximaal 3 meter diep en ten hoogste één bouwlaag vanaf de begane grond vrijstelling (en daarmee bouwvergunning) wordt verleend. Dat de (oude) notitie “Bouwen op woonpercelen” uit 1993, waarin dit beleid is neergelegd, nooit is gepubliceerd, betekent niet dat het college bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling niet in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij dit beleid. Het betoog van appellant dat het college de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft gebaseerd op de op 27 mei 2002 vastgestelde nieuwe notitie “Bouwen op woonpercelen” treft geen doel, reeds omdat het daarin vastgelegde beleid een voortzetting betreft van het consequent gevoerde bestaande beleid.
2.6. Appellant betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Dit betoog faalt evenzeer. Aan de omstandigheden dat het bouwplan in overleg met ambtenaren van de gemeente is aangepast, een stedenbouwkundige het college positief heeft geadviseerd en het bouwplan niet in strijd is (geacht) met redelijke eisen van welstand en de bouwverordening, kon appellant niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat daadwerkelijk vrijstelling en bouwvergunning zou worden verleend. De beslissingsbevoegdheid daaromtrent berust immers uitsluitend bij het college.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004
53-422.