200305746/1.
Datum uitspraak: 31 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 juli 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 1 februari 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van appellant een verzoek van [verzoeker] om een toevoeging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt), afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2002 heeft appellant het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard, zulks overeenkomstig het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep.
Bij uitspraak van 17 juli 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op administratief beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij appellant, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid aanhef en onder a, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het daartoe strekkende verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien het verzoek betrekking heeft op een vordering of verweer, waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2. Het verzoek om toevoeging heeft betrekking op het maken van bezwaar tegen het besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris van VROM) van 14 maart 2001, waarbij werd beslist dat [verzoeker] niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding van de schuld of opschorting van de incasso. Het bezwaar van [verzoeker] houdt in dat de Staatssecretaris van VROM met zijn besluit van 14 maart 2001 de regels betreffende de beslagvrije voet jegens hem schendt.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 24 mei 2002 vernietigd, omdat uit de enkele omstandigheid dat de Staatssecretaris van VROM in zijn besluit van 14 maart 2001 heeft overwogen dat de regels betreffende de beslagvrije voet in acht zijn genomen, niet volgt dat het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit bij voorbaat kansloos was te achten. Appellant heeft niet gemotiveerd dat het standpunt van de Staatssecretaris van VROM zonder meer rechtens juist is en evenmin aangetoond dat het bezwaar anderszins volstrekt kansloos geacht moet worden, aldus de rechtbank.
2.4. Uit de nota van toelichting bij artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt komt naar voren dat een rechtsbijstandverzoek enige kans van slagen dient te hebben. Een verzoek dat kennelijk van elke grond is ontbloot moet worden afgewezen. Ook indien ter onderbouwing van het verzoek geen of een volstrekt ontoereikende grond wordt aangevoerd is het verlenen van rechtsbijstand niet zinvol. Verzoeker of zijn rechtsbijstandverlener dient ten minste te kunnen aangeven wat hij in een geding te berde denkt te kunnen brengen.
2.5. Uit het besluit van de Staatssecretaris van VROM van 14 maart 2001 blijkt, anders dan [verzoeker] betoogt, dat ook al zou rekening worden gehouden met alle schuldaflossingen, dit nog geen invloed heeft op de hoogte van het termijn bedrag, aangezien dit termijnbedrag tezamen met de bestaande aflossing er nog niet toe leidt, dat [verzoeker] wat betreft zijn beschikbaar netto inkomen onder de beslagvrije voet komt. De stelling van [verzoeker] dat de Staatssecretaris van VROM geen rekening heeft gehouden met de aflossing van andere schulden, kan niet slagen. Van het bestaan van andere dan de reeds bij de Staatssecretaris van VROM bekende schulden is immers niet gebleken.
2.6. Nu de ter onderbouwing van het verzoek door appellant aangevoerde gronden ontoereikend zijn, heeft de raad de toevoeging terecht afgewezen.
2.7. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 juli 2003, 02/629 Wrb.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004