2.1. In de grieven I en II, in onderlinge samenhang gelezen, betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve heeft onderzocht of de vreemdeling aan het gemeenschapsrecht rechtmatig verblijf in Nederland ontleent.
2.1.1. Uit de stukken, waaronder het beroepschrift en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, blijkt niet dat de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft of dat de minister heeft miskend dat hij aan het gemeenschapsrecht verblijfsrecht in Nederland ontleent.
Voorts gaat het daarbij niet om de toepassing van een voorschrift van openbare orde.
2.1.2. Zoals uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen volgt (arresten van 14 december 1995 in de zaken nrs. C-430/93 en C-431/93; Van Schijndel, J. en Van Veen, J.N.C. en Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten, Jur. 1995, p. I-4705; 14 december 1995 in de zaak nr. C-312/93; Peterbroeck, Van Campenhout & Cie SCS en Belgian State, Jur. 1995, p. I-4599; en 24 oktober 1996 in zaak nr. C-72/95; aannemersbedrijf P.K. Kraaijeveld e.a. en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Jur. 1996, p. I-5403), is het bij het ontbreken van een gemeenschapsregeling ter zake ambtshalve toepassing van artikel 18, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen. Deze regels mogen volgens die jurisprudentie niet ongunstiger zijn dan die, welke voor soortgelijke nationale vorderingen gelden en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Voorts moet een regel van nationaal recht, die de in artikel 234 EG voorziene procedure hindert, volgens die jurisprudentie buiten toepassing worden gelaten.
Ambtshalve toetsing door de bestuursrechter is beperkt tot voorschriften van openbare orde. Daarbuiten doet de rechter ingevolge artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, waarbij hij ambtshalve de rechtsgronden aanvult en ambtshalve de feiten kan aanvullen.
Er is geen grond voor het oordeel dat de beperking van ambtshalve toetsing tot voorschriften van openbare orde, die zonder onderscheid naar zuiver nationale of (mede) gemeenschapsrechtelijke aard van het geschil wordt toegepast, in strijd is met het gemeenschapsrecht, omdat die beperking de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
2.1.3. De conclusie is dat de minister terecht klaagt dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve heeft onderzocht of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft. Inzoverre slagen de grieven.