ECLI:NL:RVS:2004:AO6134

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401349/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van milieuvergunning

In deze zaak hebben verzoekers op 13 februari 2004 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Gendringen, dat op 19 augustus 2003 afwijzend had beslist op hun verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot een milieuvergunning van [vergunninghoudster]. Verweerder verklaarde het bezwaar van verzoekers op 13 januari 2004 niet-ontvankelijk. Verzoekers hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij overlast ondervinden van spuitactiviteiten die zonder adequate milieuvergunning worden uitgevoerd door [vergunninghoudster]. Tijdens de zitting op 2 maart 2004 zijn verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat en gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, verschenen. Ook de advocaat van [vergunninghoudster] was aanwezig.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers hebben aangevoerd dat de verleende revisievergunning aan [vergunninghoudster] niet onherroepelijk is en onvoldoende bescherming biedt tegen hinder. De Voorzitter constateert dat de spuitactiviteiten in hal 1-2 inmiddels zijn beëindigd en dat de verlening van de vergunning niet ter beoordeling staat. Gezien het feit dat het verzoek om handhaving alleen nog betrekking heeft op inmiddels vergunde activiteiten, ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. E.M.H. Hirsch Ballin, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2004.

Uitspraak

200401349/2.
Datum uitspraak: 19 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gendringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot [vergunninghoudster], gevestigd op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 januari 2004, verzonden op 15 januari 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 13 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2004, waar verzoekers, in persoon, en vertegenwoordigd door mr. D. Broersma, advocaat te Zutphen, en R.P. Zboray, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Vermeer en R. Krabben, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar namens [vergunninghoudster] gehoord, mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers hebben verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het zonder adequate milieuvergunning uitvoeren van spuitactiviteiten door [vergunninghoudster]. Zij stellen overlast te ondervinden vanwege deze activiteiten. Verzoekers betogen dat de omstandigheid dat aan [vergunninghoudster] inmiddels een revisievergunning is verleend er niet aan afdoet dat verweerder handhavend dient op te treden nu deze vergunning niet onherroepelijk is en huns inziens geen toereikende bescherming biedt tegen hinder.
2.3. De Voorzitter stelt vast dat verweerder op 25 november 2003 aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer heeft verleend waarin de activiteiten van [vergunninghoudster] zijn vergund, behoudens de spuitactiviteiten in hal 1-2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt - hetgeen door verzoekers ter zitting ook niet is bestreden - dat de spuitactiviteiten in hal 1-2 zijn beëindigd.
Thans staat de verlening van deze vergunning niet ter beoordeling. Verzoekers hebben de mogelijkheid tegen dit besluit op te komen. Gelet echter op het feit dat het verzoek om handhaving na de beëindiging van de spuitactiviteiten in hal 1-2 alleen nog betrekking heeft op inmiddels vergunde activiteiten, ziet de Voorzitter – daargelaten of verweerder terecht tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar is gekomen – geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. De Voorzitter wijst het verzoek af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2004
414.