200306680/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juli 2003 in het geding tussen:
[verzoekers rechtbank] wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 20 november 2001 heeft appellant (hierna: het college) het verzoek van [verzoekers rechtbank] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de kas van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Agro Fleur BV” (hierna: Agro Fleur BV) op het perceel, plaatselijk bekend Noordeinde 84 te Roelofarendsveen (hierna: de kas), afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2003, verzonden op 30 juli 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om binnen 10 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 2 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 november 2003 hebben [verzoekers rechtbank] en bij brief van 20 november 2003 heeft Agro Fleur BV een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Agro Fleur BV. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berends, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts zijn als partij verschenen [verzoekers rechtbank], bijgestaan door mr. F.E. Boonstra, advocaat te Leiden, en Agro Fleur BV, vertegenwoordigd door C.T.J. de Jong, gemachtigde.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roelofarendsveen Zuid “ (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waar de kas zich bevindt de bestemming “Tuincentrum (TC)“. Niet in geschil is dat het gebruik van de kas voor tuinbouwactiviteiten in strijd is met deze bestemming en derhalve ingevolge artikel 28, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan niet is toegestaan. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was tot het treffen van handhavingsmaatregelen.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.2.1. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisatie van de illegale situatie.
Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen concreet zicht is op legalisatie van het huidige gebruik van de kas.
Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat voor legalisatie van het gebruik van de kas ten behoeve van tuinbouw een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) dan wel een wijziging van het bestemmingsplan is vereist. Vast staat dat er ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar geen concreet zicht was op deze vrijstelling dan wel planwijziging. Dat de situatie zich goed zou lenen voor het verlenen van de vorenbedoelde vrijstelling dan wel voor een besluit tot planwijziging en derhalve de kans op legaliseren aanwezig is, zoals het college betoogt, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat het college, zoals ook in hoger beroep naar voren is gebracht, een legalisering van de situatie vooralsnog niet nastreeft. Weliswaar heeft het college inmiddels, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, de procedure tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO gestart, maar ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar was dit nog niet aan de orde. Het moge zo zijn dat het college inspanningen verricht om de illegale situatie anderszins en naar tevredenheid van zowel [verzoekers rechtbank] als van Agro Fleur BV op te heffen, dit doet niet af aan het feit dat [verzoekers rechtbank] de resultaten daarvan kennelijk niet langer willen afwachten, om handhaving hebben verzocht, en dat het college gehouden is daarop te beslissen. Nu niet aannemelijk is geworden dat die inspanningen binnen afzienbare tijd tot een oplossing leiden en concreet zicht op legalisering ontbreekt, leveren de inspanningen op zich, hoezeer ook te waarderen, geen bijzonder geval op op grond waarvan het college kon afzien van handhavend optreden.
2.3. Gelijk de rechtbank heeft geoordeeld maakt de omstandigheid dat handhavend optreden tegen de illegale situatie de continuïteit van het landbouwbedrijf Agro Fleur BV in gevaar zou kunnen brengen, de situatie niet tot een bijzonder geval. Overigens is ter zitting gebleken dat de bedrijfsvoering niet in gevaar hoeft te komen door het staken van het strijdige gebruik, nu dit niet betekent dat de kas moet worden afgebroken en deze derhalve kan blijven dienen als routing ten behoeve van de broeikas. Het betoog van het college op dit punt kan dan ook niet slagen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Nu de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd acht de Afdeling termen aanwezig om het college te veroordelen in de door [verzoekers rechtbank] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkemade in de door [verzoekers rechtbank] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Alkemade te worden betaald aan [verzoekers rechtbank].
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004